onderweg tegenkomt. In zijn dagboeken over deze reis schrijft hij hierover, bijvoorbeeld op 8 december 1520: 'Wij kwamen te Goes aan, waar ik een boerin in haar kleederdracht teeken- de.' Daarna bezoekt hij nog Arnemuiden, Middel burg en Veere 'waar de schepen uit alle landen aanleggen'. Vaak wordt hij bij de Portugezen te eten en te logeren uitgenodigd; als kunstenaar is hij voor zijn onderhoud afhankelijk van koop lieden. Zo verblijft hij in Antwerpen verschillende keren bij Joao Brandao, handelsvertegenwoor diger van de koning van Portugal. Op 16 maart 1521 schrijft Dürer: 'lk heb den secretaris van den vertegenwoordiger Brandao met houtskool geteekend. lk heb zijn Moorsche (dienstmaagd) met de stift geteekend. En ik heb Rodrigo op een groot vel papier met de penseel in zwart en wit geteekend.' Zo zijn er dus twee tekeningen bewaard gebleven uit dezelfde periode, van een zwarte vrouw en van een witte vrouw, die op slechts enkele tientallen kilometers afstand van elkaar woonden. De ene was een Zeeuwse boerin in klederdracht uit Goes, wiens naam Dürer niet vermeldt. De andere was 'Katharina', 20 jaar oud, slavin van Joao Brandao in Antwerpen. Een nog oudere tekening van Dürer is zijn 'Kopfstudie eines Afrikaners' uit 1508, die mogelijk gemaakt is in Venetië. Deze tekeningen behoren tot de oudste afbeeldingen van Afrikanen in Europa.4 Gedoopte Afrikanen ln de loop van de zestiende eeuw trekken Zeeuwse kapiteins als kapers naar Afrika. Met toestemming van de Staten-Generaal mogen zij vijandelijke schepen enteren en de buitgemaakte koopwaar in Nederlandse havens verhandelen. Ze maken voor de kust van Afrika veel schepen buit, waarbij ze vooral belangstelling hebben voor ladingen als suiker, goud, ivoor en zout. Daarnaast houden de kapers zich bezig met ordinaire roof en met meer reguliere (ruil-)handel. Buitgemaakte la dingen worden soms geruild tegen andere goe deren, bijvoorbeeld slaven.5 Cruciaal is de bouw van betere en snellere zeilschepen. Dat geeft de Zeeuwen en Hollanders een zekere voorsprong. De kapers weten niet altijd wat er precies in de schepen zit die ze veroveren. Het lijkt erop dat ze allerlei soorten handel uitproberen. Dit is moge lijk ook het geval met een schip dat in november 1 596 op Portugezen wordt buitgemaakt, en naar Middelburg gebracht wordt. Hierin bevond zich echter geen suiker of tabak, maar ruim honderd Moren: mannen, vrouwen en kinderen. Waarom de kapitein hen naar Middelburg bracht, is niet bekend. Het schip kwam 'uyt Guynéa' (daarover later), en was waarschijnlijk onderweg naar Brazi lië of het Caraïbisch gebied, West-lndië. Mogelijk was het schip aan reparatie toe. Waarschijnlijk is wel dat het de kapiteins bedoeling was, de menselijke lading te verkopen. Dat blijkt uit de formulering van de notulen van de Staten van Zeeland en de burgemeester van Middelburg, Adriaen Heindricxssen ten Haefft, op 15 novem ber 1 596. Zij verbieden daarin namelijk expliciet de verkoop van de Moren: die horen niet door iemand gehouden te worden of verkocht als sla ven, maar in vrijheid gesteld te worden. Waarom mogen zij niet worden verkocht, volgens de Zeeuwse autoriteiten? De notulen formuleren het zo: Figuur 1. 'Katharina', tekening' in zilverstift, Albrecht Dürer, 1521, Uffizi, Florence. Figuur 2. 'Kopfstudie eines Afrikaners', tekening in houtskool, Albrecht Dürer, 1508. Wenen, Albertina, inv. nr. 3122.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2005 | | pagina 15