Dat de koloniën tijdens de genootschapsvergade ringen aan de orde komen, blijkt ook uit de onderwerpen van de prijsvragen die worden uit geschreven.3 Al in 1772 lanceert een van de leden het voorstel een prijsvraag uit te schrijven over de vraag hoe de hervormde godsdienst het snelst in de koloniën verspreid kan worden.4 Hoewel men in dit jaar aan een ander onderwerp de voorkeur geeft, besluit men in 1784 dit thema alsnog aan bod te laten komen. Twee jaar later staat de medische behandeling van slaven cen traal. Op voorstel van G. Kuipers wordt gevraagd de ziekten en kwalen die onder de negers in West-lndië heersen in kaart te brengen, de in- en uitwendige symptomen ervan helder uiteen te zetten en aan te geven hoe planters en directeu ren - in de regel niet behept met enige kennis van medische zaken - hun patiënten hiervan kunnen genezen.5 Binnen een jaar ontvangt de jury vier inzendingen. Men besluit het antwoord van A. Verschueren uit Veere onder het motto 'Tot 's planters vaart-wel en 's negers herstel' met een zilveren medaille te bekronen. Ook Ph. Fermin krijgt een zilveren medaille. De gouden penning wordt echter niet uitgereikt. De jury is niet helemaal tevreden en verlengt de inzen dingstermijn in de hoop dit in een later stadium alsnog te kunnen doen. Hoewel Fermin in 1791 een tweede versie van zijn ideeën op papier zet en een tweede zilveren medaille ontvangt, blijven de Vlissingse regenten van een adequate hand leiding verstoken. Ondertussen hebben diverse leden het rariteiten kabinet van het Genootschap met geschenken uit de West verrijkt. Al iir 1775 ontvangt men van de weduwe van Jacob Clijver een 'extra schoon geteekend vel van eenen zeer groote slang in de Westindien doodgeslaagen' en overhandigt reder Abraham Louijssen enige stukken koraal en een 'lndiaansche pijp en muts'. In de daaropvolgende jaren volgen nog veel meer objecten uit de kolo niën. Vooral mineralen, naturalia en beesten op sterk water, maar ook op 27 september 1785 een kleine collectie vlinders uit Suriname die volgens de schenker - de Haarlemse predikant De la Pochette - beschreven zijn door Maria Sybilla Merian. Slechts één object heeft mogelijk betrek king op een slaaf. Of de in Middelburg gestorven 'neger', wiens 'zeer gave en fraaije' schedel op 5 maart 1806 een plaats in de rariteitenkast krijgt, werkelijk onvrij was, is echter onbekend. De Zeeuwse genootschapsleden zijn in deze jaren vooral op zoek naar praktische oplossingen. De discussie in Frankrijk en Engeland over het al dan niet afschaffen van de slavenhandel op de koloniën in de West baart hun zorgen. De invloed van een dergelijk verbod op de Neder landse slavenvaart, de noodzaak de Engelsen en de Fransen hierin te volgen, de daadwerkelijke effecten op de plantages en vooral het zoeken naar wegen om eventuele nadelige gevolgen te voorkomen, blijken onderwerp van gesprek. Toch wil men in 1790 niet ingaan op het voorstel van secretaris Van Royen om een en ander in een prijsvraag aan de orde te stellen. Om 'gewigtige redenen' besluit men het onderwerp in porte feuille te houden en verdere ontwikkelingen af te wachten.6 Een kleine dertig jaar later, in 1817, leeft het onder werp slavenhandel wederom sterk. J.A. van der Heim signaleert de zeer hoge prijzen die - nu de meeste mogendheden deze handel verboden hebben - in de West-Indische koloniën voor slaven gevraagd worden. Indien aan dit verbod streng de hand wordt gehouden, zullen ze weldra geheel onverkrijgbaar zijn en is de ondergang van de Nederlandse plantages in zicht! Door het Figuur 2. Indiaanse pijp uit Suriname. In 1775 geschonken door Abraham Louijssen. zm, G 2174. 26 Genootschapsverzamelingen

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2005 | | pagina 27