Effing 14.1 de gouverneur, naar de classis Walcheren: niets helpt en Basseliers ziet zich gedwongen een plantage te beginnen om in zijn onderhoud te kunnen voorzien. Over zijn werk als predikant schrijft hij in een brief van 16-1-1676 aan de classis Walcheren en meldt dat hij er met zeven a acht Nederlanders is aangekomen, maar dat dezen naar Bevbice zijn getrokken. Hij werkt maar voor twee tot drie families, een miniem bestand, dat later wel groter wordt. Hij vindt dat de mensen losbandig leven. Dat heeft een slechte invloed op de Inheemsen ('de landaart'). Omdat hij erg ontevreden is over de kwaliteit van de mensen, stelt hij een kerkenraad in waarna er, naar zijn eigen zeggen, veel verandert. Hij heeft aandacht voor de verspreiding van het evangelie onder de Inheemsen. Hij zoekt toenadering, maar de Inheemsen reageren er niet adequaat op. Bovendien bestaat er een lastige taalbarrière. Na zes jaren krijgt hij de Franse dominee Chaillou als medewerker, die in het Nederlands moet preken. Basseliers woont op het oude Thorarica en Chaillou in Paramaribo. Basseliers schrijft in een brief van 1676 een omstandig verhaal over de 'landaart' (Inheemsen), een eerste antropolo gische verhandeling van kerkelijke zijde.10 Op 28 augustus 1676 moet Basseliers nog berichten dat hij acht jaar geen traktement heeft ontvan gen. Hij schreefeerder in de brief van 16-1-1676 te hopen dat de koloniale overheid middelen zou vrijmaken waardoor 'niet alleen de palen haerer heerschappij, maar ook die van Gods kerk uijt- gebreid werden'. De classis beloofde in een ant woord moeite te doen. Evenwel zonder zichtbaar succes. Basseliers beschouwde zichzelf als 'een eensame musch op het dack'. Hij vraagt in de brief van 14-9-1676 weer eens om uitbetaling van zijn salaris en schrijft erbij: 'Want een dor- schenden osse moet men niet muylbanden'. In een brief van 1680 schrijft Basseliers dat hij een plantage heeft maar dat de vijand twaalf van zijn slaven heeft meegenomen. Hij schrijft er tegelijk bij dat zijn salaris niet verminderd mag worden nu hij een plantage heeft.12 Als Suriname onder de Geoctroyeerde Sociëteit komt te vallen, gaat de classis Amsterdam zich met de rekrutering van predikanten inlaten. In 1683 kan een predikant voor de Waalse gemeente in Paramaribo aangesteld worden; deze sterft echter al in 1684. In 1684 is het aandeel van de Euro pese, witte bevolking in Suriname nog steeds klein: Surinamerivier 45 mannen 13 vrouwen Paramaribo 52 29 Commewijne 265 85 met 90 kinderen.13 Buiten de brieven van Basseliers zijn er geen preken of ander materiaal bewaard gebleven. Basseliers vraagt in september 1684 de gouverneur en raad om ontslag. Dat wordt goedgekeurd, met de kwalificatie dat hij 'soodanigh eerlijck, vigilant en stightelijck' is en als een 'goedt en getrouw leeraer' bekend staat. Hij is van dan af volledig bezig met zijn plantage. Hij blijkt tweede helft 1689 overleden te zijn. Er heerste toen een epi demie in de kolonie en misschien was Basseliers een van de vele slachtoffers. Zijn vrouw zet het plantagebedrijf voort. Zijn enige zoon Nicolaes is in dat jaar naar Amsterdam vertrokken. Zijn dochter Elisabeth erft later de plantage Suri- mombo samen met het vermogen van haar onge huwde oom Jan van Scharpenhuysen. Zo komt zij in het bezit van de plantages Surimombo, Palmeneribo en Waterland. Basseliers heeft in die 21 jaren ervaring met 'het trieste van de tropen' opgedaan. Hij maakte de volgende kwestie mee. Er gingen verhalen dat Van Aerssen van Sommelsdijck in 1683 in het geheim twee priesters had meegebracht, op verzoek van zijn katholieke zakelijke vriend in Amsterdam, J. v. Hulsen. De Zeeuwse Staten berichtten de Staten Generaal in 1685/86 dat de 'paepsche godsdienst' uitgeoefend werd en 'dat een paepjen omtrent het Fort geseght wierde door sijne kluchten en fabeltjens boven de papisten, oock de Indianen en ons eygen volck tot sijn gehoor te trecken'.14 Van Aerssen van Sommelsdijck ontkende dat het stiekem was gebeurd en stuurde de geraamten, want de twee priesters waren inmiddels gestorven, terug. Hij schreef erbij dat er relikwieën van gemaakt kunnen worden waar geld mee te verdienen is. Overigens zou pas in 1747 in Suriname de eerste slaaf, Jan Jacob, in de gereformeerde kerk wor den gedoopt. Planter Basseliers kocht zoals gezegd de plantage Suri mombo, dicht tegen Jodensavanne aan, om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Voor zijn suikerplantage kocht hij slaven; daarnaast was hij in het bezit van huisslaven. Hij blijkt in 1682 aansprakelijk te zijn voor vijftig mensen boven de twaalf jaar en tweehonderd akkers land. Godt geheel Zeeuws 7

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2005 | | pagina 8