de woningnood was in deze contreien decennia lang nijpend, in 1963 kocht de kunstschilder Gerard Bergman de villa van Jan Zeeman voor fl. 40.500,-. Bergman (Utrecht 1899) was teken leraar aan twee lycea in Zeist. Hij was zijn loop baan als leraar in 1922 begonnen in Middelharnis en schilderde in de jaren twintig en dertig veel in Zeeland (Tholen, Zoutelande). Om de aanschaf van zo'n kapitale villa te kunnen bekostigen, had Bergman zijn unieke verzameling netsuke (Japanse gordelknopen) te gelde moeten maken. Een groot deel van deze collectie had hij aan gekocht via de Veerse antiquair Van Lier. Gerard en zijn vrouw Jo van der Burg onderhielden Zonnehof maar matigjes. Ze verrichtten slechts het hoogstnoodzakelijke onderhoud en lieten de natuur op het terrein - ruim twaalf hectare - haar gang gaan. Na het overlijden van Gerard in 1980 dreigde het verval toe te slaan. Jo kon het niet meer aan en verkocht de inmiddels zwaar verwaarloosde villa in 1984 aan de familie Vink. Be laatste vijftien pagina's van het boek zijn gewijd aan de opknapwerkzaamheden aan Zonnehof; de typische sfeer die architect Johan Meerdink het huis had meegegeven, werd daarbij goeddeels behouden. Boven de schouw in de vestibule kwam tijdens de verbouwingswerkzaam heden de tekst 'Oost West, Thuis Best' tevoor schijn. Gerard Bergman had deze in zijn ogen burgerlijke leus aan het oog onttrokken door er een plank voor te timmeren. De Vinken hebben 'm in ere hersteld. Met 100 jaar Zonnehof heeft Mieke Vink-Sluis veel kostelijke gegevens boven water gehaald, en haar buurtgenoten flink de ogen uitgestoken. Het is dan ook te verwachten dat er een stortvloed aan boeken en brochures over Bosch-en-Buinse villa's zal ontstaan. Bert Gerestein Saskia de Bodt, Schildersdorpen in Nederland. Warnsveld, Uitgeverij Terra Lannoo, 2004. 160 blz., geheel in kleur geïllustreerd. ISBN 90-5897-148-1. Prijs 35,-. In de tweede helft van de negentiende eeuw gingen de Europese kunstschilders erop uit. Ze ont vluchtten de steden en zochten de rust van het platteland. Deze uittocht hangt samen met een hernieuwde belangstelling voor de natuur en het buitenleven. In de tijd van de Romantiek was de natuur al een bron van inspiratie geworden, als een verheven en heroïsch contrast met de 'verdorven' stadsbeschaving. Maar vanaf omstreeks 1840 ontstond ook een directe interesse voor een realistische weergave van het landschap en de bewoners van het platteland. Men wilde het nu graag met eigen ogen zien en zelf beleven. Zo ontstonden er op vele plaatsen in Europa kleine kunstenaarskolonies in min of meer afgelegen dorpen. Sommige werden alleen in het zomer seizoen bezocht, andere kregen een min of meer permanente kunstenaarsbevolking. Ongetwijfeld is deze trek naar buiten bevorderd door de opkomst van de spoor- en tramwegen, die precies in dezelfde periode viel. Daardoor werden on gerepte en schilderachtige lokaties ook beter bereikbaar. De nieuwe inspiratiebronnen en het nauwe onder linge contact tussen de kunstenaars hebben in vele gevallen ook geleid tot vernieuwing van de kunst. Plaatsjes als Barbizon, Pont-Aven en Worpswede zijn daardoor begrippen geworden in de kunstgeschiedenis. In Nederland spreken we van de Larense, Bergense en Domburgse School. Wat zochten de kunstenaars in die dorpen? Dat blijkt toch nogal verschillend te zijn. In het begin zocht men de inspiratie vooral in de vrije on gerepte natuur, zoals in Oosterbeek (Nederlands oudste kunstenaarsdorp) en in Noorden; in andere plaatsen ging de belangstelling juist uit naar het eenvoudige en dikwijls armoedige leven van boeren en vissers, zoals in Nunspeet en Heeze. Het leven op het platteland kon ook een exotische zijde hebben, die zich uitte in bonte klederdracht: Staphorst, Spakenburg en Volendam. 112 Boekbesprekingen

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2005 | | pagina 34