de geschiedenis van zijn stad en streek, met
Vlaanderen. Maar zoals gezegd de belangstelling
voor taal en dialect was er al heel vroeg. Zijn
publicitaire loopbaan begon hij, nauwelijks twin
tigjaar oud, in De Navorscher met een antwoord
op een vraag waarom de uitgangs-n in de eerste
naamval in onze geschreven taal verdwenen is.
Zo schrijft men de arme letterknecht (in de eerste
naamval), maar in de spreektaal zegt men clen
arme letterknecht - waarom aldus een vraagstel
ler komt dan tussen twee klinkers toch een -n?6
Het antwoord van Van Dale is interessant. In de
eerste plaats merkt hij op dat de schrijftaal niet
de spreektaal in het algemeen, maar de beschaaf
de spreektaal volgt, hoewel hij niet wil beweren
dat de n bij het lidwoord den een onbeschaafde
uitspraak verraadt. Integendeel: onze zuiderburen
laten in de eerste naamval van het bepaald lid
woord van het mannelijk geslacht die n altijd
horen en zij spreken toch niet onbeschaafd?
Dat is maar één voorbeeld waarmee Van Dale
zich in de wereld van de taal en letteren mani
festeert. En al direct valt op hoe hij nagedacht
heeft over de verschillen tussen Noord en Zuid,
tussen het Vlaams gekleurde Nederlands en
andere varianten.
Ook als kenner van het dialect had Van Dale een ver
leden voordat hij aan zijn woordenboek begon.
Als de Rotterdamse schoolmeester Arie de Jager
de uitgave voorbereidt van een tijdschrift, vraagt
hij in de prospectus nadrukkelijk aandacht voor
de streektalen. Dialectologie zat een beetje in de
lucht.7 De jonge huisonderwijzer van Sluis stuurt
in 1851 - hij is dan dus 22, 23 jaar - aan Arie
de Jager een curieuze verzameling Zeeuwse
dialectwoorden. Het stuk heeft hij een titel gege
ven die een breed publiek niet zal aantrekken:
'Zamenstellingen van gelijke, alleen van klank
verwisselende, woorden'.8 Een echte woordver
zameling is het niet. Hij is eerder gefascineerd
door een bepaald taalkundig verschijnsel. Om het
te kunnen begrijpen moeten we weten dat het
een reactie is op een stuk met Nederlandse woor
den van het type bimbam, zigzag, wirwar. Wat
Van Dale nu doet is hierbij een aanvulling geven:
vijf bladzijden met, alfabetisch opgesomde, voor
beelden van deze woorden in zijn streektaal, het
West-Vlaams en de variant die in West-Zeeuws-
Vlaanderen gesproken wordt.
Ter toelichting enkele voorbeelden. Het stuk begint
met de uitdrukking van bibo naar babo. Van
Dale: 'Wanneer men iemand nu hier dan daar
zendt, zonder dat deze ergens te regt komt, zegt
men: men stuurt hem van bibo naar babo!
Onder meer suggereert hij de verklaring: 'Zoude
deze spreekwijs niet ontleend zijn aan of ver
basterd uit bij- of biboord en bakboordOp
sommige plaatsen toch zegt men: van biikboord
naar bakboord!2
Vervolgens geeft hij het beginwoord van 'het kinder
liedje van de klok': Biem, bom, beijere. De klok
ke lust geen eiere, enz. In zijn korte toelichting
legt hij niet alleen een relatie met beijere, maar
ook met bommen, 'geluid geven', vergelijk rinkel
bom.'10 Zo gaat dat in alfabetische volgorde ver
der met een mooie verzameling dialectwoorden:
brimbram, gigagen, gribbel- grabbel, kinkkank,
kipkap, klikklakken, klikklets, etc.
In deze lijst ook de vondst riepje rapje of reepje
rapje, die hij later in De Navorscher nogmaals
zal publiceren en uiteindelijk in het Woordenboek
der Nederlandsehe Taal terecht zal komen. Via
een omweg heeft het zijn rustplaats gevonden in
het Woordenboek der Zeeuwse Dialecten. Ripje
rapje is de Vlaams-Nederlandse variant van Jan
Rap en zijn maat, rapaljef ln dit artikel legt
Van Dale wel een relatie met het Franse ripopée
(mengelmoes), het Duitse mischmasch en het
Engelse bad medley, maar nog niet met riffraff.
Het huidige Vlaamse Nederlands kent de uitdruk
king kennelijk nog: Eric de Kuyper gebruikt ripje
rapje nog in zijn vertellingen. Maar ik vrees dat
de uitdrukking niet meer in het Zeeuws-Vlaams
gebruikt wordt. Wellicht woont daar geen rapalje
meer.
Die collectie woorden van Van Dale, een verzameling
die vandaag de dag nog steeds interessant is,
bestaat geheel uit woorden uit het West-Vlaams,
Zeeuws-Vlaams of Zeeuws, ln deze eerste taal
kundige publicatie laat Van Dale bovendien zien
hoeveel belangstelling voor de Zeeuws-Vlaamse
folklore hij heeft. Het blijkt bijvoorbeeld uit zijn
vermelding van pietjepatjepoeeen spel dat op
keilen neerkomt. Een laatste voorbeeld moge vol
staan om een idee te krijgen van belangstelling,
werkwijze en niveau van Van Dale in die eerste
publicatie over zijn taal uit 1851het woord
toetelantatei. Bij het lottospel geeft men deze
naam veeltijds aan nummer 69, aldus Van Dale
en hij oppert de mogelijkheid van een verbaste
ring van het Franse tout a l'entate. Totnogtoe
heeft geen enkele dialectkenner mij het woord
duidelijk kunnen maken, noch heeft iemand ooit
gezegd dat hij het kende.12
Er komen in die tijd nog twee andere artikelen uit de
pen van de jonge Jan van Dale. Ook die hebben
130
Van Dale en het dialect