IfïHiI'KEKI betrekking op de taal van de streek. Voor die artikelen heeft de schrijver hoe dan ook eveneens een open oog en een scherp oor moeten hebben. Ze getuigen van een grote belangstelling voor zijn streektaal. Zo'n verzameling krijg je immers niet in een paar weken bij elkaar.13 Deze publicaties over de taal van West-Zeeuws- Vlaanderen, in het bijzonder het Land van Cadzand, zijn niet de enige uit die tijd. Ook Van Dales boezemvriend, ds. Janssen van St. Anna ter Muiden, profileerde zich als dia lectoloog.14 Het is de kring rond Van Dale, die in de jaren 1850-1870 vrijwel alle publicaties over het dialect van West-Zeeuws-Vla an deren voor haar rekening neemt.15 Daaronder zitten enkele merkwaardige. Zo publiceerde zijn zwager Roos in Cadsandria (1855) 'een oud-Vlaamsch liedeken' van niemand minder dan Hoffmann von Fallersleben 'in den Aardenburgschen tongval overgebragt'. Hoffmann was een Duitser die al vroeg in de negentiende eeuw studie maakte van de middeleeuwse letterkunde in de lage landen. Deze Hoffmann von Fallersleben schreef ook zelf gedichten in het middeleeuwse Nederlands, in wat hij noemde oud-Vlaams.16 Een van die gedichten zet Roos nu over in het dialect van Aardenburg. Het vertaalde gedicht begint met de regel: Ik moene kik altiit bluven oud en dan volgt er een soort meilied met een ondertoon van melancholie en vergankelijkheid.17 De derde strofe begint in het Aardenburgs met: Ik wazze- kikjoenk. Interessant hierbij zijn de taalkundige aantekeningen van Van Dale, die laat zien hoe scherp hij de syntactische eigenaardigheid in de taal van het land van Cadzand, de herhaling van het voornaamwoord ik, observeerde. Ter verklaring suggereert Van Dale dat de spreker de relevante persoon nadrukkelijk wil aanwijzen. Hij meent zelfs dat in ik moene kik en ik wazzekik een driedubbel ik te vinden is: de proclitische k in kik verklaart hij namelijk als een restant van een tweede ik. Het verschijnsel, dat algemeen is in de streektaal van Hesl Zeeuws Vaanderen, komt niet uitsluitend bij de eerste persoon voor. Van Dale geeft ook daarvan voorbeelden. In de vragende vorm: kun je gi, mag je gi enz., doch bevestigend sprekende: je kun je gi of ge kun je gi. Ook heeft hij een aardige opmerking over het meervoud. Je (gij), we (wij) en ze (zij) 'gaat in de herhaling over tot jilder, wilder en zilder of julder, wulder en zulderverbasterd uit gijlieden wijlieden en zijlieden: we kunnen wilderze kunnen zulder enz.'18 Ook in een zeer merkwaardig schoolboekje legt Van Dale de relatie met zijn dialect. Het is een schoolboekje om de leerlingen van de lagere school 'het zuiver schrijven der Nederlandsche taal' te leren.19 De oefeningen en de regels baseert hij op de verhouding tot de Zeeuwse uitspraak: 'Ze zijn meerendeels op der Zeeuwen uitspraak gegrond en zullen daardoor - we spreken bij ondervinding - te logter door den leerling begrepen, onthouden en toegepast worden'. Hoe werkt dit nu in de praktijk? Laten we naar een paar concrete regels en oefeningen kijken. Het didactisch materiaal is ondergebracht in kleine genummerde onderdelen, geheel volgens de manier waarop in die tijd dit soort school boekjes samengesteld zijn. Een serie items behelst de regels voor het schrijven van een e en een andere regel is gewijd aan de voorschriften omtrent ee. Onder de richtlijnen voor de enkele e is een rubriek woorden, 'waarin ze [de klank ee] in de uitspraak verkort wordt. Men schrijft dus even, nevens, tevens, kleverig, keten, ketelen, menigte, vermenigvuldigen, ver schelen en leken om de uitspraak ejfen, nejfens, tejfens, klejferig, ketting of kitting, kittelen, minnigte, verminnigvuldigen, verschillen en lekkenHier is het nog lastig om vast te stellen of al die uitspraakvarianten nu typisch zijn voor de taal van Van Dales streek - de laatste vijf a zes komen algemener voor. Maar in de volgende oefeningen is er minder twijfel: 'Met ee schrijft men: 2°. De woorden waarin zij met ei ver wisseld wordt, als: teeken, bleeke, scheede om d' uitspraak teiken, bleike, schei1. Zo gaat strepen niet met een dubbele ee, omdat dat woord in de taal van Zeeuws-Vlaanderen uitgesproken wordt als striepen. Nog mooier is de regel van de enkele o, bij boter, schotel. In verschillende varianten van het Zeeuws klinkt dat als butter, schuttel. Zo gaat dat het ganse boekje door. De ij klinkt in sommige wo[o]rden als de lange u. De gedachte is nu dat de leerlingen moeten inzien dat er regelmatigheden zijn in de klankcorres pondentie tussen de Zeeuwse dialectvarianten, eventueel algemene Zeeuwse spreektaal en de standaardtaal. Nog een voorbeeld. Zoals bekend doet een van de typerendste klankverschijnselen in het Zeeuws en het West-Vlaams zich voor bij de h. De h wordt in de boezemlanden van de Schelde nooit uitgesproken. Tracht een Zeeuwse spreker dit wel te doen dan treedt veelal hyper correctie op en wordt de klank een scherpe g, die doorgaans als een zachte h klinkt. Hoe lost Van Dale dit op? Zo vertellen we het de kinderen: Van Dale en het dialect 131

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2005 | | pagina 13