kenmerken (Kustgermaans); de oostelijke dia lecten (liet Saksische gebied en Limburg) hebben bijvoorbeeld de diftongering niet helemaal over genomen huushoes) en ze hebben bovendien een aantal gemeenschappelijke kenmerken met Duitse dialecten hebben (old/ald in plaats van oud). Dat Zeeland en West-Vlaanderen de diftongering ook niet hebben overgenomen, is hierboven al vermeld. De dialectologe Jo Daan onderscheidt 28 Nederlandse dialectgroepen, die ze onderverdeelt in zes hoofdgroepen (zie fig. 2): 1) zuidoostelijke dialecten (Belgisch en Nederlands Limburg en enkele Noord-Brabantse dorpen); 2) noordooste lijke dialecten (Groningen, enkele noordelijke randgebieden van Friesland, Overijssel en het oosten van Gelderland); 3) zuidwestelijke dialec ten (West-Vlaanderen, Frans-Vlaanderen, Zeeland en de Zuid-Hollandse eilanden Goeree en Over- flakkee) 4) zuidelijk-centrale dialecten (Brabant, Antwerpen, Oost-Vlaanderen, Noord-Brabant en zuidelijk Gelderland); 5) noordwestelijke dialecten (Noord-Holland boven het Usselmeer, de niet- Friese Waddeneilanden, de kuststreek van Holland en de Zuid-Hollandse eilanden zonder Goeree en Overflakkee); 6) noordelijk-centrale dialecten (het grootste deel van Utrecht en Noord- en Zuid- Holland tussen het Usselmeer in het noorden en Maas en Lek in het zuiden). Figuur 2. Indeling van de Nederlandse dialecten volgens Jo Daan. Als gevolg van grotere mobiliteit, beter onderwijs en een versterkt normbewustzijn (ouders voeden hun kinderen vaak niet meer op in hun eigen dialect) verdwijnen langzamerhand steeds meer dialecten. In de plaats van het dialect treedt een soort regionaal gekleurde taal. Dit 'regiolect' neemt een aantal kenmerken van een bepaalde dialectgroep over, maar alleen kenmerken die de communi catie tussen sprekers uit verschillende regio's niet belemmeren. En het Zeeuws? Na dit korte overzicht van de evolutie van de taal toestand in het Nederlandse taalgebied, moeten we toch nog even terug naar de positie van het Zeeuws. We weten ondertussen dat Zeeland in de zuidwestelijke groep zit, dat ze niet hebben meegedaan aan de diftongering tiedhuus) en dat er lngweoonse kenmerken te vinden zijn (rik, pit, docht, weune, meervouden op -s i.p.v. op -en: stiers, knechts). Natuurlijk zijn er nog wel andere heel algemene verschijnselen, zoals het laten wegvallen van de g en de g/h-wisseling. Maar laten we nu even gewoon naar het Zeeuws in het algemeen kijken. De dialecten van de Zeeuwse eilanden vertonen heel veel gelijkenissen - dat blijkt uit allerlei dialect kaarten - maar er zijn natuurlijk ook verschillen tussen de eilanden onderling, en zelfs tussen buurdorpen. Dat hangt natuurlijk samen met de geschiedenis van de eilanden en de herkomst van hun bevolking. Als men naar oude kaarten van Zeeland kijkt, dan blijkt een aantal verschillen in de dialecten heel logisch te zijn: Goeree en Overflakkee bijvoorbeeld zijn pas in de achttien de eeuw aaneengeslibd. De late indijking op Walcheren van Nieuw-en-Sint-Joosland zou de oorzaak zijn dat er bevolking vanuit Zuid-Beve land kwam. Oud-Vosmeer op Tholen en nieuw- Vosmeer in Brabant hebben altijd een nauw verband gehad, wat een weerspiegeling in de dialecten kan veroorzaken. Om dialectgrenzen te begrijpen moet je ook iets weten van de geschiedenis, dat bleek al uit het grotere over zicht. Wat hieronder volgt zijn slechts enkele losse feiten uit de Zeeuwse geschiedenis die van belang kunnen zijn voor enkele dialectverschillen en -gelijkenissen. Reeds voor er handel was met de Romeinen waren Walcheren en de streek van Haamstede bewoond. Dat is af te leiden uit onder andere bodemvond sten. Omstreeks 200 jaar na Chr. moet er al han- Zeeuws. Dat bestaat toch niet? 125

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2005 | | pagina 7