Zeeuwse pronomina in de negentiende en twintigste eeuw Clasien Rooze-Stouthamer promoveerde aan de universiteit van Amsterdam op het proefschrift 'Hervorming in Zeeland, 1520 -1572' en voltooit momenteel een studie over de beginfase van de Opstand in Zeeland (1567-1572). Zij studeerde tevens dialectologie (Universiteit Gent). In juni 2005 verscheen het eerste deel van de Syntactische Atlas van de Nederlandse Dialec ten (sand). Ook de Zeeuwse dialecten zijn hierin vertegenwoordigd. Tweederde deel van de atlas is gewijd aan het persoonlijk voor naamwoord. Met name de verdubbeling van het onderwerpspronomen en het gebruik van objectvormen in onderwerpspositie trokken onze aandacht. Precies 170 jaar geleden kwamen deze taalverschijn selen ook expliciet ter sprake. In zijn artikel over het Zeeuwse taaleigen wees de Middelburgse notaris Alexander Frangois Sifflé op enkele (in zijn ogen) eigenaardige spreekwijzen van de Zeeuwen. Zij verdubbelden ik als zij met nadruk spraken: ik wil ik. En verder gebruikten zij soms objectvormen als onderwerp van de zin: ons en ulder in plaats van wulder (wij) en zulder (zij).'1 In het onderstaande willen wij aandacht besteden aan de evolutie van beide fenomenen gedurende de laatste twee eeuwen. De nadruk zal daarbij liggen op Zuid-Beveland.2 De subjectverdubbeling De verdubbeling van het onderwerpspronomen is een verschijnsel dat in het Nederlandse taalgebied overwegend beneden de grote rivieren voorkomt. Afgezien van de reduplicatie in de tweede per soon, die een groot verspreidingsgebied kent, is de verdubbeling voor de overige subjectvormen vrijwel beperkt tot Vlaanderen en Belgisch Brabant.3 Ook in Zeeland echter treft men dit verschijnsel aan. Het betreft hier de verdubbeling in de eerste persoon enkelvoud en meervoud. Ik-verdubbeling op Zuid-Beveland Waar, op welk eiland, trof men dit gebruik aan? Dominee Hendrik Quirinus Janssen, die op Walcheren, Zuid-Beveland en in Zeeuws-Vlaan- deren had gewoond, noemde het in 1852 een taalconstructie die zowel in Vlaanderen als in Zeeland gebruikt werd, zonder nader te preci seren.4 Twintig jaar later gaf Johan Winkler in zijn Algemene Nederduitsch en Friesch Dialec ticon meer informatie. Deze 'vreemde herhaling', eigenlijk tot het Vlaams taaleigen behorend, kwam volgens hem vooral voor op Zuid- Beveland. Ook de medicus Callenfels (uit Goes) rekende de constructie tot het taaleigen van Zuid-Beveland.5 Inderdaad treffen wij in die jaren de ik-verdubbeling in Zuid-Bevelandse context aan. In de Levensgeschiedenis van een Zuid- Bevelandsche wees, door een weezenvriend in 1868 gepubliceerd, zijn enkele gespreksfragmen- ten in de streektaal weergegeven. Zo leest men op pagina 25: ik cie ik ze (nl. appels) nie of esloge en op pagina 59: ik dienk ik et ok. Achter het pseudoniem ging Jacobus Kousemaker schuil, schoolhoofd te Nisse. In een verhandeling over het Zuid-Bevelandse taaleigen van zijn hand uit 1873 mocht dit verschijnsel dan ook niet ontbreken. De auteur weet ons te melden dat de verdubbeling voorkomt in de eerste persoon enkelvoud en slechts dan gebruikt wordt, wan neer de nadruk op het voornaamwoord 'ik' valt.6 Ook in de twintigste eeuw kwam ik-verdubbeling op Zuid-Beveland frequent voor. Wij horen dialectsprekers uit 's-Gravenpolder, Rilland en Hoedekenskerke op geluidsbanden die in het Meertens Instituut te Amsterdam bewaard wor den omstreeks 1960 zinsconstructies gebruiken als ik bin ik, ik ik en 'k gloóve 'k wè.7 Ook het dialectonderzoek dat Ineke Koole in 1978 te Yerseke uitvoerde, bewijst dat de eerste persoon enkelvoud hier in verdubbelde vorm werd aange troffen.8 En toen Jan Kousemaker uit Goes in 1981 Den Vos Reinaerd uut den Middeleeuwsen tekst beriemd verzeêuwst uitgaf, maakte hij veel vuldig gebruik van deze constructie. Toch was dit alles nog geen reden om de ik-verdubbeling een plaats te geven in het regioboek dat de Zeeuwse vereniging voor dialectonderzoek in 1985 wijdde aan de streektaal van Zuid-Beveland.9 Ik-verdubbeling op de overige eilanden Winkler, de auteur van het Dialecticon, mocht dan wel menen dat dit (in zijn ogen) 'zonderling gebruik' minder op Walcheren voorkwam, zijn eigen werk bevatte de logenstraffing van deze bewering. Het boek bestaat uit een verzameling van 186 dialectvertalingen van de gelijkenis van Zeeuwse pronomina 151

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2005 | | pagina 33