'Vervorming' of weglating door de teller, zoals bij volkstellingen bij vrouwenberoepen een bekend euvel is, zal minder zijn voorgekomen bij de huwelijksakten. Een opmerkelijk aspect van de Zeeuwse huwelijksak ten betreft de hoge frequentie van vermeldingen van beroepen van vrouwen. Van alle vrouwen die tussen 1795 en 1923 in het huwelijk treden is in de helft van de gevallen een beroep bekend. Tussen 1795 en 1815 is er sprake van een sterke toename van het percentage bruiden met een beroep, zie figuur 1De vraag is of dat betekent dat vrouwen in die periode meer betaalde arbeid zijn gaan verrichten of dat er sprake is van het steeds vollediger invullen van de huwelijksakten. Omdat het laatste vooralsnog niet uit te sluiten is, beperkt de navolgende analyse zich tot de periode 1816-1922. Tussen 1816 en 1870 veran dert er niet veel, daarna is er een gestage afname van het percentage bruiden met een beroepsver melding bij het huwelijk, van ongeveer 70 tot 20 procent. Het zeer hoge percentage vrouwen met een beroeps vermelding in de eerste helft van de negentiende eeuw heeft een belangrijke implicatie. Het bete kent dat in beginsel de sociale structuur in het algemeen, en vrouwenarbeid in het bijzonder, van het Ancien Régime in Nederland mede bestu deerd kan worden met behulp van vroeg negen- tiende-eeuwse bronnen. Dat is van groot prak- Figuur 1. Percentage bruiden met beroepsvermelding bij huwelijk, 1796-1922. Bron: Zeeuws Archief, Huwelijksakten Burgerlijke Stand. JAAR tisch belang omdat bronnen uit de zeventiende en achttiende eeuw veel zeldzamer zijn, zeker waar het gaat om kwantitatieve bronnen, en al helemaal reeksen die vergelijkingen tussen plaat sen en tijden toestaan. Natuurlijk is een dergelijke 'sociale terugprojectie' niet zonder gevaar. Het zou dwaas zijn er bij voorbaat van uit te gaan dat er niets verandert tussen bijvoorbeeld 1622 en 1822. Wij weten ook dat dit niet het geval is als het gaat om de socia le structuur in het algemeen en vrouwenarbeid in het bijzonder. Zo verdwijnen aan het begin van de negentiende eeuw de gilden die een belangrijk deel van de arbeidsmarkt beheersen, doorgaans ten koste van vrouwen. Het verdwijnen van de gilden vergroot vermoedelijk op termijn de beroepsmogelijkheden van vrouwen. Het is tevens zo dat in sommige delen van Nederland de beroepsstructuur in de loop van de vroegmoder ne tijd meer verandert dan in andere delen. Voor het sterk verstedelijkte en economisch moderne Holland is zo'n terugprojectie dus gevaarlijker en mogelijk zelfs weinig zinvol. Voor provincies met een groot aandeel van de landbouw en zonder de opkomst van spinnen en weven op het platteland (in het kader van de zogeheten proto-industrie) als Zeeland, friesland en Groningen is het waar devoller. Het gaat al met al toch wel om een aanzienlijk deel van het grondgebied van de Republiek en ook over een sector van de econo mie - de agrarische - waarvoor het moeilijk is met de thans bekende bronnen beroepsarbeid te beschrijven. Ook al is het niet zonder beperkingen, toch biedt het voortduren van de sociale structuur van het Ancien Régime in Nederland tot zeker het mid den van de negentiende eeuw, kansen om met 'laat vroegmoderne' bronnen de vroegmoderne tijd te bestuderen.13 Men kijkt als het ware vanaf het einde van de vroegmoderne periode door een zeer groot 'raam' terug. Dat kan behulpzaam zijn als er weinig bronnen voor een vroegere tijd zijn en elke bron benut moet worden. Het kan ook van belang zijn als er meer informatie voor een vroegere tijd is, juist om gegevens uit verschillen de bronnen en tijdvakken met elkaar te vergelij ken, zowel om eigenaardigheden van de bronnen op het spoor te komen als om ontwikkelingen te kunnen schetsen. Vooralsnog richten we echter het vizier op de negentiende en twintigste eeuw. Werkende vrouwen 47

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2006 | | pagina 48