Figuur 3 toont de 28 beroepen waarin tenminste 0,1
procent van alle werkende bruiden werkt.
Dienstbode is verreweg het meest voorkomende
beroep (46,5°/o). Andere 'populaire' beroepen zijn
arbeidster (26,2°/o), boerenmeid (5,1°/o), landar-
beidster (4,5%), naaister (3,6%), dagloonster
(3,2%) en boerin (3,2%). Het gaat hier - op boe
rin na - om ongeschoolde beroepen in de zin dat
er weinig training voor nodig is. Er zijn overigens
relatief weinig vrouwen in Zeeland werkzaam als
naaister, spinster of weefster. Dat betekent dat
Zeeuwen hun kleren zelf maakten, of van elders
betrokken, hetzij op een markt in Zeeland of van
marskramers, hetzij tijdens een uitstapje naar een
stad buiten de provincie, in dat geval waarschijn
lijk Rotterdam.
Kan het meeste vrouwenwerk zonder veel training
worden verricht, dat geldt niet voor het werk van
de boerin.1" Een Zeeuwse boerin geeft leiding aan
een eigen deel van de boerderij, net zoals haar
man. Zij is het hoofd van het huishouden, zorgt
voor de zuivelbereiding, de boomgaard en de
moestuin. Gewoonlijk werkt ze niet op het land -
zoals haar man en de knechten - behalve als het
erg druk is in de zomer. De zuivel en de eieren
verkoopt ze zelf, en dat levert makkelijk een paar
honderd gulden per jaar op, dus meer dan een
jaarinkomen van een laag betaalde arbeider. Dat
geld is van haar en het geeft haar een mate van
zelfstandigheid. Zelfstandig een boerderij bestie
ren, zonder man, doet ze niet vaak. Zoals Van
Poppel en Van Galen elders in deze bundel laten
zien, hertrouwen 'boerenweduwes' snel met een
andere boer of ze doen het bedrijf van de hand.
In boerinnenwerk verandert niet zoveel van de
achttiende eeuw tot in de twintigste eeuw.
Weliswaar vinden aan het eind van de negentien
de eeuw in Nederland grote veranderingen in
bedrijfsvoering plaats, vooral mechanisatie en de
opkomst van de zuivelfabrieken, maar dat laatste
gebeurt in Zeeland pas na de Eerste
Wereldoorlog op enige schaal. Als gevolg hiervan
verplaatst het maken van boter en kaas van de
boerderij zich naar de fabriek. Daarmee verliest
de boerin niet alleen de controle over de zuivel-
productie, maar ook een inkomstenbron die haar
zelfstandigheid verschafte.
Er zijn overigens relatief weinig vrouwen die bij hun
huwelijk verklaren boerin te zijn. Dit heeft een
aantal oorzaken. Om te beginnen is het zo dat
de meeste vrouwen en mannen in het Zeeuwse
Figuur 3.
Meest voorkomende beroepen van bruiden op huwelijksakten,
1816-1922 (o/b, N 78.875). Bron: Zeeuws Archief,
Huwelijksakten Burgerlijke Stand.
Hi sco
Beroep
o/o
Hisco
Beroep
5-40.20
Dienstbode
46,5
1-33.20
Onderwijzeres
0,3
9-99.00
Arbeidster
26,2
7-95.65
Borduurster
0,2
6-21.20
Boerenmeid
5,1
6-21.05
Boerenarbeidster
0,2
6-22.10
Landarbeidster
4,5
5-10.50
Caféhoudster
0,2
7-95.10
Naaister
3,6
3-70.40
Bode
0.2
9-99.20
Dagloonster
3,2
7-54.52
Passementwerkster
0,1
6-12.20
Boerin
3,2
5-60.10
Wasvrouw
0,1
4-10.30
Winkelier
1,8
7-93.90
Mutsen- of pettenmaakster
0,1
5-52.20
Schoonmaakster
1,2
7-91.00
Kleermaakster
0,1
4-52.20
Straatverkoopster
0,7
9-99.30
Fabriekarbeidster
0,1
2-24.30
Huishoudster
0,4
7-95.00
Textielarbeidster
0,1
5-10.20
Hotel- of restauranthoudster
0,4
5-10.40
Pension houdster
0,1
4-10.25
Koopvrouw
0.3
0-73.10
Vroedvrouw
0.1
7-54.00
Weefster
0,3
5-60.70
Strijkster
0.1
boerenbedrijf niet werkten als eigen baas, met of
zonder personeel, maar in dienstverband. Er zijn
dan ook meer boerenmeiden en landarbeidsters
dan boerinnen in de huwelijksakten te vinden;
ook de vele arbeidsters zonder nadere aanduiding
zullen op het platteland toch vooral als landar-
beidster hebben gewerkt. Verder worden vrouwen
doorgaans pas door hun huwelijk boerin, of zelfs
pas een tijd daarna. Het is denkbaar dat bij de
wat grotere boerderijen de vrouw in kwestie een
boerenzoon huwt terwijl haar vader of schoonva
der het bedrijf leidt en deze leiding pas over
draagt als hij niet meer kan werken. Ten slotte
zou men kunnen denken dat sommige vrouwen
wel degelijk hun man, de boer, bijstaan in het
werk, maar dat dit niet is genoteerd in de bron
nen. Een dergelijke onderregistratie lijkt echter,
zoals eerder besproken, niet erg waarschijnlijk in
de huwelijksakten.
In de loop van de tijd is er niet veel verandering
gekomen in het aantal beroepen waarin vrouwen
werken, zoals blijkt uit de tabel van figuur 4. Het
aantal verschillende beroepen schommelt rond de
vijftig. Pas na de Eerste Wereldoorlog begint dit
aantal in omvang toe te nemen. De grote hausse
Figuur 4.
Aantal verschillende beroepen van bruiden, 1816-1922 (tien
jarige perioden). Bron: Zeeuws Archief, Huwelijksakten
Burgerlijke Stand.
Periode
Aantal
Periode
Aantal
1816-1825
49
1876-1885
45
1826-1835
46
1886-1895
41
1836-1845
57
1896-1905
49
1846-1855
50
1906-1915
59
1856-1865
52
1916-1923
51
1866-1875
47
Werkende vrouwen
49