Figuur 5.
Relatieve verdeling van de beroepen van de bruiden, vijf
meest voorkomende beroepen, 1816-1922 (tienjarige perioden).
Bron: Zeeuws Archief, Huwelijksakten Burgerlijke Stand.
Figuur 6.
Percentage bruiden met een beroep bij huwelijk naar werkpo-
sitie van de moeder. Bron: Zeeuws Archief, Huwelijksakten
Burgerlijke Stand.
landarbeidster
Boerenmeid
25 1836-45 1856-65 1876-85 1896-05 1916-22
aan kantoorarbeid en verzorgend werk voor vrou
wen, zoals typiste, stenografïste, receptioniste,
secretaresse, verpleegster of kleuterleidster, vindt
in Nederland eigenlijk pas na de Tweede
Wereldoorlog plaats.19
Figuur 5 geeft de ontwikkeling van de vijf meest
voorkomende vrouwenberoepen weer: dienstbo
den, arbeidsters, landarbeidsters, boerenmeiden
en naaisters. Hier zien we dat er in de loop van
de negentiende eeuw toch wel wat verandering
plaatsvindt. Voor een deel is dit een gevolg van
een veranderde naamgeving. Na 1875 gaan
'arbeidsters' zich 'landarbeidster' noemen -
gezien de tegengestelde ontwikkelingen van
beide curven in figuur 5 -, wellicht om zich te
onderscheiden van fabriekarbeidsters. Dienstbode
is over de hele periode het meest populaire
beroep; na 1865 is dit nog iets meer het geval
dan ervoor. De overige beroepen komen weinig
voor en het is dan ook moeilijk iets van een ont
wikkeling te signaleren.
Beroepen van moeders en dochters
Tot nog toe zijn de beroepen van de Zeeuwse
bruiden beschreven. Thans wordt ingegaan op de
relaties tussen het beroep van de moeder en dat
van haar dochter. In figuur 6 wordt onderzocht
of er een relatie is tussen het al dan niet werken
van de moeder en van de dochter. Van de moe
ders is achttien procent reeds overleden bij het
huwelijk van haar dochter. Van de levende moe
ders heeft 29,5 procent een beroep opgegeven bij
°/o bruiden met beroep
totaal
moeder werkt
73,7
37.170
moeder werkt niet
43,2
88.936
moeder overleden
49,0
26.551
het huwelijk van haar dochter. Een zeer grote
groep moeders werkt op dat moment dus niet. Er
blijkt een sterke samenhang tussen het al dan
niet werken van de moeder en de dochter. Als de
moeder een beroepsvermelding heeft, dan is de
kans bijna twee keer zo groot dat de dochter er
ook één heeft. Het werken van de moeder is ver
moedelijk een teken van armoede in het gezin en
dat vergroot de kans dat de dochter ook moet
werken. Janna, die voor de Tweede Wereldoorlog
op het Zeeuwse platteland werkte, memoreerde:
'M'n vader was hartpatiënt, maar ja, hij moest
toch blijven werken natuurlijk. En eerst werkte-ie
veel aan de kaai; schepen lossen. Maar op het
laatst niet meer. Dan werkte hij alleen nog op het
land. Maar dat was ook te zwaar voor hem
Hij is al vroeg gestorven. M'n moeder is toen met
petroleum gaan leuren en dan moesten wij als
kinderen mee. 's Maandagsochtend van school
blijven en 's vrijdagsochtend van school blijven
en dan met moeder mee met 't oliekarretje. Zo
waren er meer vrouwen hoor. Want als je wedu
we was, dan had je niks. Dan kon je met een kar
melk of petroleum langs de deur. Of met bok
king. Om toch maar een paar cent bij elkaar te
schrapen.'20
Naast effecten die behoren bij de levenscyclus - veel
meisjes en jonge vrouwen werken tot ze huwen -
is er dan ook een armoede-effect. Dit laatste
effect vinden we ook weer terug bij bruiden met
reeds overleden moeders. Is de moeder reeds
overleden, dan is de kans dat de dochter werkt
iets groter dan wanneer ze nog leeft, maar niet
werkt. Omdat vaders doorgaans meer verdienen
dan moeders, is de verarming bij de dood van de
vader in de regel groter dan bij de dood van de
moeder. Het ligt dus voor de hand te veronder
stellen dat een nog groter deel van de vrouwen
werkte na de dood van de vader dan na de dood
van de moeder.
In figuur 7 onderzoeken we de beroepen van de
moeder en die van de dochter apart. Feitelijk ver-
50
Werkende vrouwen