Figuur 7.
Tien meest voorkomende beroepen bij bruiden en hun moe
ders, 1816-1922. Bron: Zeeuws Archief, Huwelijksakten
Burgerlijke Stand.
Beroep
°/o dochter
°/o moeder
Arbeidster
26,2
59,0
Boerin
3,2
18,6
Winkelier
1,8
5,3
Landarbeidster
4,5
4,4
Dagloonster
3,2
2,3
Hotel- of restauranthoudster
0,4
1,9
Boerenmeid
5,1
1,7
Naaister
3,6
1,0
Dienstbode
46,5
0,2
Schoonmaakster
1,2
0,4
gelijken we de beroepen van vrouwen op twee
verschillende momenten in de levensloop, te
weten op ongeveer 40- tot 60-jarige leeftijd voor
de moeders, en op 18- tot 30-jarige leeftijd voor
de dochters. We zien dat de moeders slechts
gedeeltelijk dezelfde soort beroepen uitoefenen
als de dochters. Het populairste beroep onder de
bruiden (dienstbode) komt bij de moeders niet
meer boven de één procent. Andere beroepen
waarin (iets) meer bruiden werken dan moeders
zijn boerenmeid, naaister en dagloonster. Onder
moeders die werken bij het huwelijk van hun
dochter is arbeidster met meer dan de helft veruit
het meest voorkomende beroep. Andere meer bij
de moeders voorkomende beroepen zijn winkelier,
hotel- of restauranthoudster en vooral boerin
(18,6 versus 3,2 procent).
Dat in de huwelijksakte zoveel jonge vrouwen als
dienstbode staan vermeld terwijl zo weinig van
hun moeders met ditzelfde beroep staan vermeld,
komt omdat het dienen gebonden is aan een
bepaalde levensfase. Jonge vrouwen - beter nog:
meisjes - gaan uit dienen, dat wil vaak zeggen
dat ze het ouderlijke huis verlaten om te gaan
werken in een ander huishouden, op een boerde
rij op het platteland of bij de burgerij in de ste
den. Rond 1900 gaan de meisjes al op 12- a 13-
jarige leeftijd dienen op een boerderij.21 Ze wisse
len vaak een aantal keer van betrekking, totdat
ze de juiste man vinden en genoeg spaargeld bij
elkaar hebben gesprokkeld. Op dat moment regi
streren de huwelijksakten hun beroep. Daarna
werken ze in de regel niet meer als dienstbode.
Als ze een dochter krijgen, dan kan die op haar
beurt weer dienstbode worden, wederom vaak tot
ze trouwt. Dan werkt de moeder al lang niet
meer als dienstbode. Ofschoon zowel moeder als
dochter in dit voorbeeld dienstbode zijn, zijn ze
dat elk in dezelfde fase van hun leven, nooit bei
den tegelijk, en kan de huwelijksakte hun onder
linge beroepsverbondenheid niet registreren. Als
zowel dochter als moeder op de akte als dienst
bode staan vermeld, is er iets bijzonders aan de
hand met de moeder. Ze is bijvoorbeeld weduwe
geworden en weer gaan werken.
De tabel van figuur 8 kijkt naar de mate van over
erving van beroepen van moeder op dochter. De
tabel geeft weer uit welke beroepsgroepen de
huwende dochters komen of, zoals men wel zegt,
Figuur 8.
Beroepsverdeling van de bruiden naar beroep van de moeder (uitstroompercentages), 1816-1922. Bron: Zeeuws Archief,
Huwelijksakten Burgerlijke Stand. Toelichting: De percentages zijn berekend op het totaal van de horizontale regels
1
2
3
4
5
Beroep dochter
6 7 8
9
10
11
12
13
totaal
Beroep moeder
1. Dagloonster
35,4
1,2
40,5
0,5
0,7
0,4
1,9
0,5
0,0
0,2
9,3
1,4
8,1
850
2. Arbeidster
3,2
39,4
39,0
1,3
2,2
0,1
1,0
0,1
0,2
0,0
3,9
1,3
8,1
21.938
3. Dienstbode
0,0
9,7
66,0
1,0
1,0
0,0
3,9
0,0
0,0
0,0
1,9
2,9
13,6
103
4. Schoonmaakster
1,4
5,0
57,0
14,5
0,0
0,0
4,5
0,0
0,9
0,0
0,5
1,8
14,5
221
5. Landarbeidster
0,1
1,6
31,1
0,2
50,7
0,0
0,7
0,1
0,0
0,0
0,1
0,5
15,0
1.636
6. Straatverkoopster
1,1
3,7
15,9
0,5
1,1
42,9
2,1
0,0
0,5
0,0
0,5
11,6
20,1
189
7. Naaister
0,6
11,8
29,1
0,6
0,0
1,1
28,9
0,0
0,6
0,0
1,1
3,1
23,2
357
8. Boerin
1,0
2,7
9,1
0,5
0,7
0,0
0,5
12,3
0,3
0,1
9,3
1,2
62,2
6.918
9. Winkelier
1.1
5,1
12,3
0,5
1,7
1,2
4,6
0,4
2,3
0,1
1,3
2,1
67,3
1.984
10. Hotel-of restauranthoudster
2,1
6,6
9,9
0,3
1,8
0,8
2,4
0,1
1,3
1,7
1,0
3,8
68,3
717
11Boerenmeid
0,5
0,8
9,7
0,0
0,5
0,0
0,9
0,3
0,2
0,2
9,7
0,3
77,0
648
12. Overige beroepen
1,1
7,7
20,0
0,7
1,4
0,6
4,0
0,6
0,7
0,1
2,1
6,6
54,4
1.609
13. Geen beroep
1,0
9,3
21,7
0,4
1.8
0,2
2,0
1,4
1,2
0,3
1,8
2,0
56,8
88.936
14. Overleden
1,5
11,9
24,0
0,6
1,8
0,3
1,7
1,7
0,8
0,2
2,6
1,9
51,0
26.551
Werkende vrouwen
51