beien. Ook anderen voorzagen een dienstbode
soms van aanbevelingen. Verder kon ze reageren
op advertenties in dagbladen. Dat gold ook bij
een wisseling van dienstverband. Een al oud
fenomeen vormde de bemiddeling door bodebe-
steders en -besteedsters. In de negentiende eeuw
was dat meestal een nevenberoep van vrouwen,
die zitting hielden in eenvoudige kantoortjes.
Ook na de komst van advertenties bleven veel
dienstboden en werkgevers gebruik maken van de
bodebesteedsters, omdat deze controle en selectie
toepasten. Bodebesteedsters verdwenen pas in de
jaren dertig van de twintigste eeuw, toen moder
ne arbeidsbureaus hun rol overnamen. Een ande
re manier om aan werk te komen, was via de
afdelingen van de Maatschappij tot Nut van 't
Algemeen. Bemiddeling maakte bij het Nut overi
gens onderdeel uit van de pogingen dienstboden
te 'verbeteren' ofte 'beschaven'. In de laatste
decennia van de negentiende eeuw zorgden ook
vrouwenverenigingen voor het plaatsen van
dienstboden bij betrouwbare instellingen.
De arbeidsrechtelijke positie van de dienstbode was al
nooit erg gunstig, maar in de negentiende eeuw
werd die nog slechter. Na de invoering van het
Burgerlijk Wetboek - de Code Civil - in 1811
werd de uitgebreide stedelijke wetgeving uit de
tijd van de Republiek vervangen door een vaag
artikel waardoor werkgevers sterker kwamen te
staan ten opzichte van de dienstboden. Als voor
heen gold het woord van de werkgever als hoger
dan dat van de dienstbode. Over hoe men han
delde in geval van ziekte is weinig bekend.
Hiervoor bestond geen wettelijke regeling. In de
praktijk varieerde de reactie van de werkgever van
liefderijke verzorging tot ontslag. Pas na 1908
zou de wet in geval van ziekte verpleging ver
plicht stellen voor de duur van maximaal zes
weken.
Op de bedelingslijsten van armenzorginstelling in de
negentiende eeuw komt men gevallen tegen van
zieke, vaak oudere dienstboden die door hun
werkgever aan hun lot zijn overgelaten, zodat
men zich niet te veel moet voorstellen bij de
reactie van werkgevers in geval van langdurige
ziekte. Dankzij de grote vraag was de kans op
werkloosheid echter gering. Ook al verhuurde een
dienstbode zich slechts voor een beperkte periode
en kon men haar in beginsel makkelijk ontslaan,
de vraag naar dienstboden was in de negentiende
eeuw zo groot dat zoiets in de praktijk zelden
Mevrouw SOH0RËR Vïm Vreagt met Mei eene
Keukenmeid huiswerk verrichtende.
Met Mei gevraagd eene bekwame M cakeiMteM
tevens huiswerk verrichtende an eene Tweede Held
goed knuneade naaien en de was behandelen, bij
Mejnffr. TAK's HageJavastraat 62. Brieven fruu».
Met Februari eene Keuken- en Werkmeid ge
vraagd. Adres bureau dezer courant.
Terstond eene Werkmeid als Noodhulp benoo-
digden tegen Mei eene Keukenmeid die tevens
hniswerk verricht. Adres aan het bureau dezer courant.
Terstond benoodigd eene Dienstmeid met pot
en wasch kunnende omgaan en van getuigschriften
voorzien. Brieven franco adres Stationchef te Goes.
Met Mei eene Dienstbode benoodigd by Mejuf
frouw SOUTE.
Door ziekte met Februari of Mei eene Dienstbode
benoodigd bij Mejnffr. TAK, Bierkade.
Mevrouw PEKELHARING vraagt eene Ditnit-
Bode tegen Mei.
Met Moi eene Burger- of BoereadiemthOde
benoodigd bij Mej. VAN KAMER, Vlissisgen, Lange
Groenewoud.
Advertenties voor dienstbodes in de Middclburgsche Courant van
7 januari 1875.
voorkwam. 'Er zijn meer goede diensten als ker
ken', luidde een zegswijze onder dienstboden
waarmee ze te kennen gaven dat ontslag hen
onverschillig liet; ze kwamen elders wel weer aan
de slag. Dat neemt niet weg dat ontslagen wor
den, in plaats van ontslag nemen, wel degelijk
een risico inhield. De mening van de voormalige
werkgever in het getuigschrift was immers van
groot belang bij het vinden van een nieuwe
betrekking. Wie geen nieuw werk vond, kon wel
licht enige tijd op familie terugvallen, maar in
het ergste geval wachtte uiteindelijk de bedeling.
Ouderdom vormde voor de grote meerderheid van
dienstboden geen beroepsrisico. Een dienstje was
in de regel een tijdelijke fase in het leven van een
vrouw, die eindigde met een huwelijk. Ouderdom
was alleen een risico voor dienstboden die om de
een of andere reden nooit trouwden. Deze vrou
wen spaarden vaak voor de inkoopsom van 100
tot 200 gulden voor een hoije, al waren er ook
hofjes zonder inkoopsom. Vaak hadden hun
werkgevers de nodige contacten met de bestuur
ders van zo'n hofje, hetgeen hielp bij plaatsing.
Het was overigens gebruikelijk om dienstboden
per testament te belonen met een paar tientjes
voor elk dienstjaar, en hen ook nog enige tijd in