De aanpassing aan het Nederlandse leven ging ten koste van grote interne spanningen en onder vond nogal eens tegenwerking van niet-Joodse zijde. Dit proces liet pas rond 1870 wat duidelij ker resultaten zien en was ook toen bepaald nog niet voltooid. Het is bovendien ten koste van veel eigens en vele tradities van kennis en cultuur gegaan en heeft ook sterk bijgedragen aan ont kerkelijking en assimilatie, die in vele gevallen absoluut en volledig is geweest. Daar staat tegenover dat het in Nederland mogelijk is gebleken de integratie-met-behoud-van-identi- teit tot stand te brengen, zonder verregaande concessies te doen die elders hier en daar onver mijdelijk bleken, zoals massale overgang naar het christendom. Een aantal opvallende uitzonderin gen waren er wel; ik noem de arts Abraham Capadose en de dichter-advocaat lsaak Da Costa in 1822 (Da Costa zou later aan de wieg van de ARP staan!), de advocaat en mede-oprichter van het Algemeen Handelsblad Lipman en de Zaltbommelse familie Philips (1826). Zij hadden een neeije, Karl Marx geheten, die in zijn jonge jaren in Zaltbommel op bezoek kwam, maar bovenal was er in latere jaren telg Lion Philips die naar Eindhoven trok, waar in een katholieke omgeving een wereldconcern onder protestantse leiding werd gesticht.' Ingrijpende, van overheidswege opgelegde aanpassin gen waren er wel: de door Willem i afgedwongen herstructurering van de beide kerkgenootschap pen (een destijds in dit verband nog niet gebe zigde term) naar het model van de Hervormde Kerk en, bovenal, het verbod op het gebruik van het Jiddisj, met name in het onderwijs. Willem 1 handhaafde het door bodewijk Napoleon al in 1807 bij wet geregelde gebruik van het Nederlands in het onderwijs en - ja, zelfs - de eredienst. Deze dwang had effect: het beleid leidde tot een taalverandering, die zich goeddeels in één generatie voltrok - maar niet zonder hin dernissen: in 1865 waren er nog steeds leraren die in het Jiddisj les gaven. Ook de van over heidswege ingestelde én gefinancierde Joodse scholen (dagonderwijs) - die ook toegankelijk waren voor meisjes! - droegen ongetwijfeld sterk bij tot de emancipatie en integratie. Er kwam ook Joods hoger onderwijs, alweer onder druk van overheidswege: het Nederlands-Israëlitisch Seminarium in 1836 (met in het curriculum 'Het houden van Nederlandsche leerredenen'), nadat het in 1822 verboden werd buiten Nederland opgeleide rabbijnen te benoemen." Na de invoe ring van de nieuwe Schoolwet van 1857 ging het gecombineerde algemene en Joodse onderwijs teloor: het openbare bestel stond nu open voor iedereen. Er bleven Joodse godsdienstscholen bestaan, maar die kenden veel minder leerlingen dan de oude Joodse scholen. In 1862 verscheen een rapport van de Maatschappij tot Nut der Israëlieten in Nederland, van de hand van o.m. de hoogleraren Goudsmit en de Hartog, waarin werd bepleit het onderwijs in het Hebreeuws in de godsdienstscholen zoveel mogelijk te beperken. Een typisch blijk van integratiestreven! Van een Joodse pers is sprake vanaf 1849; in dat jaar zag het Nederlands-Israëlietiscli Nieuws- en Advertentieblad het licht, later geheten het Israëlietisch Weekblad, dat tot 1855 voortbe- stond en in dat jaar werd opgevolgd door het Weekblad voor Israëlieten, dat tot 1884 zou ver schijnen. In 1865 kwam daar - als reactie op het vooruitstrevende karakter dat die bladen blijkbaar aan de dag legden en 'om u met de waarheid bekend te maken' - het Nieuw Israëlietisch Weekblad, het niw, bij dat nog steeds bestaat en daarmee het oudste opinieweekblad in Nederland is. Inderdaad blijkt de Joodse gemeenschap van 1848 te zijn ontwaakt. Men begint zich in toenemende mate Nederlands staatsburger te voelen, neemt enthousiast deel aan het openbaar onderwijs, dat tot verbetering van sociaal-economische positie belooft te leiden. Nederland wordt door velen als het beste land voor Joden beschouwd. Vaderlandsliefde, gepaard aan liefde voor het Huis Oranje, wordt breed gevoeld. Met de liberale grondwetsherziening en de verdere staatsrechtelijke hervormingen van 1848, de invoering van de parlementaire democratie, wordt het voor Joden ook mogelijk zitting te nemen in de Tweede Kamer en in andere vertegenwoordi gende organen. En dat gebeurt ook. In Amsterdam maakte al van de eerste gemeente raad na invoering van de nieuwe wetgeving Joden deel uit. Almelo kende vanaf 1869 zelfs een Joodse wethouder (Salomonson). Wij zien in deze tijd - niet zonder weerstand van protestantse en katholieke zijde, maar we zagen al: die hadden het vooral druk met het bestrijden van elkaar - Joden in de politiek, maar ook elders, in het bankwezen en de vrije beroepen. 76 De integratie van Joden na 1796

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2006 | | pagina 14