Een paar namen: de advocaten Carel Asser, Jonas
Daniël Meyer, Michiel Godefroi, die rechter in
Haarlem werd (1846), Tweede Kamerlid, en in de
jaren 60 de eerste Joodse minister zou worden:
van Justitie; Samuel Sarphati (Mij. tot
Bevordering Pharmacie, Vereniging voor
Volksvlijt, Ned. Crediet- en Depositobank, Amstel
Hotel, Paleis voor Volksvlijt); Abraham Carel
Wertheim, F.S. van Nierop (Wertheim geldt als
prototype van de geassimileerde, seculiere,
maar Joods voelende burger; spottend
Sinterklaas(!)liedje van zijn vrouw over zijn voor
liefde voor oesters...) en ook een vrouw in dit
rijtje: de dichteres/vertaalster Estella Hertzveld.
Kopstukken als de genoemden bereikten hoge posi
ties in de Nederlandse samenleving, maar bleven
trouw aan hun mede-Joden, in wier noden zij
probeerden te voorzien. Maar het waren slechts
weinigen. De Joodse rijke elite was zéér smal (en
smaller bovendien dan de christelijke) en de
armoede was rond 1870 nog buitengewoon
groot, groter dan bij de niet-Joden. Een paar cij
fers uit 1866: van de steuntrekkers in Amsterdam
was 26% Jood, bij een percentage Joden van ca.
11%. Van de Hoogduitse Joden was 52% steun
trekker, bij de niet-Joden lag het op 15%!
De praktijk wees dan ook uit dat vele beroepen en
posities voor Joden nog niet openstonden.
Tot na het midden van deze eerste eeuw van gelijk
berechtigdheid waren de Joden die de bovenste
laag van de maatschappij bereikten dus gering in
getal. Een bedreiging voor de elite vormden zij
niet en weerstand van betekenis was er dan ook
niet. En op het Joodse 'grauw' werd met neer
buigendheid en spot neergekeken. Toch zou het
niet juist zijn dat als antisemitisme aan te dui
den: ook in de eerste helft van de 19de eeuw
was, althans openlijk beleden, antisemitisme in
Nederland 'not done'.
Een tussenbalans: na (slechts) één generatie emanci
patie en integratie is veel bereikt op cultureel en
educatief gebied, al is er nog een lange weg te
gaan. Op sociaal-economisch terrein zijn de pro
blemen nog groot. En op religieus gebied is de
tijd min of meer stil blijven staan.
Inhaalslag
Na 1870 raakte de Joodse gemeenschap in de
stroomversnelling die heel Nederland meesleepte,
en kwam er in menig opzicht een keer ten goede,
door de voortgaande democratisering - al stelde
die in onze ogen voor de gewone man nog niet
veel voor - en, niet in de laatste plaats, door de
opkomst van de industrie, waarin ook Joodse
voortrekkers een rol gingen spelen. Dat ging
gepaard met een toenemende trek van Joden
naar de steden. Ik noem een paar namen: de
gebroeders Salomonson, Stoomweverij Nijverdal
(1852); Spanjaard in Borne (1864); Bendien in
Almelo; Menko in Enschede; Zwarts in Oldenzaal;
Hartogs (enka); Van den Bergh (Et Jurgens
Unilever); Zwanenberg (Unox, Organon); voorts
warenhuizen als De Bijenkorf (Simon Philip
Goudsmit, na 1889 Arthur Isaac), Hirsch Et Cie.
en Gerzon.
Voorts zien wij de opkomst van Joden in vrije beroe
pen (advocaten, artsen) en het bankwezen, waar
over ik al sprak. Ook in overheidsfuncties komen
we meer Joden tegen: Ministers (van Justitie):
Godefroi (al genoemd), E.E. van Raalte (1905);
Hoge Raad: Carel Daniël Asser (1877; hij was
getrouwd met een zuster van Godefroi), Aharon
De Pinto (1876); Raad van State: Tobials M.C.
Asser (zoon van C.D.), Nobelprijs 1911 (ging aan
het eind van zijn leven wel heimelijk tot het
christendom over).
Joden participeerden, vaak succesvol, in allerlei sec
toren van de samenleving (Mw. Fuks spreekt van
een brede en veelzijdige participatie). In de sterk
verzuilde Nederlandse samenleving ontstond
zowaar iets als een Joodse zuil. Dat kwam tot
uiting bijv. in de bouw van Joodse zieken- en
bejaardenhuizen, een psychiatrische inrichting
(het latere Apeldoornsche Bosch) en de befaamde
Joodse Invalide (1909). In sommige gemeenten
kende men in de raad een 'Joodse' zetel. Die
werden, in elk geval aanvankelijk, in de regel
bezet door representanten van wat ik zo-even de
elite noemde. In hun streven zich 'echte' vader
landers te tonen gaven al deze vooraanstaande
Joden (exemplaren van de species Hollandia
Judaica) dikwijls geen blijk van hun Jood-zijn,
doch zonder dat noodzakelijkerwijs te verlooche
nen. Maar 'men' wist het natuurlijk toch wel.
In politiek opzicht bewogen de op dat gebied actieve
Joden zich vooral in de liberale (vrijzinnige) of
sociaal-democratische kring. En dat geschiedde
hier en daar bepaald niet op marginale wijze:
kijken we even naar de jaren 30 - toen de inte
gratie goed had doorgezet - dan zien wij in
Amsterdam dat vier van de zes wethouders Joden
De integratie van Joden na 1796
77