Hoewel de bedreiging vooralsnog was afge wend, wachtten de drie smokkelaars niet nog langer op een volgende ontmoeting met de Fransen. Uit vrees voor meer kaperschepen ver trokken de drie naar de vrijhaven Curacao, waar op dat moment ook smokkelschepen van de W1C bescherming genoten." een verblijf van acht dagen kwam het bericht dat de kust van Caracas weer veilig was. Na acht dagen zeilen lag de Jonge Jan opnieuw in de baai van Porto Cabello om een lading cacao in te nemen. Daar hoorde de schipper dat Franse commissievaarders een Spaans schip hadden genomen en tot zinken gebracht. Als reactie hierop hadden de Spanjaarden drie schepen vanuit Laguaijra uitgerust die jacht maakten op de Fransen. Ze waren echter ook gemachtigd om jacht te maken op de Nederlanders. Onfortuinlijk voor de Zeeuwen zouden de Spanjaarden niet de Fransen, maar wel de Jonge Jan vinden. In de avond van 25 mei kwamen de Spaanse zeilen in zicht. Het anker werd ogenblikkelijk gelicht en met de landwind in de zeilen vluchtte het schip naar de baai van Porto Preage, waar het tot een treffen kwam. In de morgen van de 26' moest de gezagvoerder na een gevecht van twee uur kiezen tussen opgeven en het schip laten springen, of het vaartuig op de klippen zetten. Hij besloot tot het laatste en al vechtende voer de Jonge Jan tot bij de branding, waar het anker werd uitgeworpen. De bemanning nam de scheepspapieren mee in de sloepen en roei de naar de veilig geachte, met een dicht bos begroeide, kust. Door de zware branding heen wisten zij aan wal te komen en trachtten zich daar in de bossen te verbergen voor de Spanjaarden." Die hadden in hun barkassen onmiddellijk de achtervolging ingezet. Doordat de Jonge Jan inmiddels voor zijn ankers was gedraaid, verbrijzelde het schip op de rotsen. Uit teleurstelling hierover gingen de Spanjaar den op jacht naar de Nederlanders. Ze ver moordden vijf bemanningsleden, onder wie heelmeester Jan de Kaa van Vlissingen. Zijn armen werden afgehakt, zodat hij doodbloed de. Daarnaast namen ze negen man gevangen, die ze naar Laguaijra brachten om aan de 'algemene werken' slavenarbeid te verrichtten. Pieter van Hoorn had met drie mannen het woud weten te bereiken en was met naar schatting 1.400 rijksdaalders het binnenland ingevlucht. Na kort beraad besloten de man nen dit geld te begraven en de bomen in de omgeving, tot een half uur in het rond, te merken met gescheurde kledingstukken, zodat ze het geld konden terugvinden. Daarna hiel den de mannen zich geruime tijd schuil voor de zoekende Spanjaarden. In 1687 werden nog acht Nederlanders in Caracas opgehangen voor smokkel en dat zouden niet de enige Zeeuwse slachtoffers onder de lorren draaiers blijven.'4 Overlevingstocht en terugkeer via Curasao In hun eigen achtertuin waren de Spanjaarden niet gesteld op de aanwezigheid van de Nederlanders. Om aan hun belagers te ontko men waren Van Hoorn en zijn mannen in de bomen van de jungle geklommen. Het uitzicht bood de mogelijkheid om cacaobomen te ont dekken en te zien of de Spanjaarden hen nog volgden. Dat bleek niet het geval, maar zij ontdekten wel enkele bananenbomen, waarvan ze de vruchten plukten. Ze ontdekten tevens een Spaans dorpje, maar daar waren alleen vrouwen en kinderen. Die vertelden dat hun mannen naar het strand geroepen waren om de 'Hollanders te helpen ontvangen.' Een uur daarvoor waren de andere stuurlieden van de Jonge Jan er nog geweest, maar die waren door de mannen van het dorp naar het strand gebracht. Acht dagen zwierven Van Hoorn en zijn mannen door het woud, terwijl zij honger en dorst leden. In de moerassen dronken zij het troebele slijkwater en een keer vingen ze landschildpadden die ze met klipstenen klief den en gebraden opaten. Ook dronken de matrozen het bloed van de schildpadden. Tijdens hun zwerftocht door de jungle vond de groep een matroos die met zware wonden aan zijn armen reeds drie dagen zonder voedsel bij een riviertje lag. De metgezellen van Van Hoorn wilden niet bij de gewonde blijven, die daarop met de vier Zeeuwen meeliep door het woud. Na nog zeven dagen te hebben rondge zworven besloten zij zich aan de Spanjaarden over te geven. Toevallig bevond het groepje zich in de nabijheid van het dorpje Tiwauw, waar Van Hoorn vroeger vaker was geweest. Hij nam het zekere voor het onzekere en ging alleen op pad. Mocht hij niet terugkeren, dan De Jonge Jan op de Venezolaanse kust 121

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2006 | | pagina 19