Afbeelding' 4 Fragment van een kaart van Giustiniano met Spaanse galeien (1609) is afkomstig uit: A.R. Bauwens e.a. (red.) Niemands land in Staatsverband, West-Zeeuws- Vlaanderen ten tijde van de Republiek en daarna. 2004 (Aardenburg), pg. 59 Het aantal slaven moet dus beduidend lager gelegen hebben dan de genoemde cijfers. Tussen hun aankomst te Sluis in september 1 S99 en vrijlating in mei 1604 moet hun aan tal om drie redenen enigszins of sterk vermin derd zijn: ontsnappingen, overlijden door slechte leef- en voedselomstandigheden en door verdrinking of geweld op zee tijdens de operaties en de zeeslag.27 Hoeveel roeiers er aan het begin van Maurits' beleg in de stad geweest zijn weten we niet. Sommige bronnen (waarvan de objectiviteit moeilijk vast te stel len is) spreken van 1000, andere hebben het over 1400 en zelfs 1500. Verscheidene bron nen noemen een getal van slechts 60 tot 200. Weer andere spreken algemeen van een "groot aantal" of geven geen cijfers. Vermoedelijk ligt dit verschil niet, of niet alleen aan de bronnen, maar aan het tijdstip. Hoge aantallen slaan in de eigentijdse bronnen vooral op het begin van het beleg (met uitzondering van de Staatse geschiedschrijver Van Meteren), lage cijfers op medio augustus, ten tijde van de overgave.28 Ofschoon we vanwege het weinig precieze en vermoedelijk eenzijdige (namelijk pro-Staatse) karakter van de bronnen een forse slag om de arm moeten houden, laat dit waar schijnlijk slechts één, trieste conclusie toe. Tijdens het beleg moeten, naast burgers, vele van de slaven zijn omgekomen. In de verslagen wordt gewag gemaakt van miserabele omstan digheden en een steeds beperkter rantsoen (begin augustus twee ons brood per dag). Vanaf juli is er erge hongersnood. Velen trachtten gedurende het beleg de stad te ont vluchten. We horen enkele keren van individu ele ontsnappingen en een keer van een groepsontsnapping van 70 slaven (Maurits gaf overigens na verloop van tijd opdracht hen zonder pardon terug te sturen, aangezien het zijn strategie van uithongering in gevaar bracht25). Tijdens het beleg kregen de slaven een rantsoen van ongeveer een zesde van dat van de soldaten. Na de overgave wordt gemeld dat de slaven in zelfs geen zes dagen meer gegeten hadden.30 Eén bron maakt na de over gave gewag van "magere en verbrande licha men" in de stad. Dat men ondanks het zwaar- christelijke taboe gedurende het beleg in de stad overging op lijkverbranding, geeft aan hoe hoog de nood was. Zelfs de Spaanse sol daten in de stad waren er zo erg aan toe, dat tientallen tijdens de mars van Sluis naar Damme schijnen te zijn bezweken. Ook in Damme zijn naar verluidt nog velen van uit putting gestorven.31 Het laat zich raden dat de situatie voor de Turks-Afrikaanse gevangenen nog eens zo erg moet zijn geweest. Over hoeveel slaven het beleg hebben overleefd bestaat slechts een onvolledig beeld. De Spaanse bevelhebbers noemden tijdens de capitulatieonderhandelingen een getal van 400. Zij claimden dat deze slaven 'des Konings eigendom en met geld gekocht' waren. Of zij hiermee alle slaven die het beleg hadden overleefd bedoelden of een deel daarvan, weten we niet. Wel kunnen we dit aantal vergelijken met enkele cijfers over de slaven uit bronnen van na de capitulatie. Er zijn vijf categorieën: - enkele slaven trokken met hun Spaanse meesters mee naar Damme; - verschillende anderen schijnen in Franse en Engelse dienst te zijn getreden; - enkelen bleven achter in de Republiek; 136 Relaties met de Turks-Arabische wereld

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2006 | | pagina 34