Kaapvaart, slavenhandel en smokkelhandel.
De Zeeuwse risicovolle scheepvaart in de
Gouden Eeuw (1585-1800), een inleiding.
^[Dde LBViSS-^
Ivo van Loo
BEW, EX,
Handel en scheepvaart waren in het vroegmoderne
tijdvak een buitengewoon hachelijke onderne
ming. Naast de algemene risico's van de zee als
noodweer, schipbreuk en geweld door oorlog en
zeeroof, bestonden er gespecialiseerde vaarten
die op zichzelf grotere gevaren dan de gewoon
lijke handelsvaart met zich meebrachten.
Vaarten als de kaapvaart, slavenvaart en de
smokkelhandel waren hiervan de belangrijkste.
Deze risicovolle scheepvaart wordt gekenmerkt
door een betrekkelijke mate van specialisatie en
speculatie, kende grote winsten die werden
afgewisseld met grote verliezen en speelde zich
gedeeltelijk af buiten de Europese wateren.
Omdat de risicovolle scheepvaart zich in de
ogen van sommige tijdgenoten moreel gezien
eveneens afspeelde op het breukvlak van het
toelaatbare en het ontoelaatbare, gold zij voor
buitenstaanders als een sinistere en minder
waardig geachte bedrijfstak. Zeeland had een
groot aandeel in deze risicovolle scheepvaart en
in de loop van de zeventiende eeuw nam het
belang van deze vaart sterk toe.
Zeelands 'diversie van neeringe'
Traditioneel wordt in de geschiedschrijving
over de Gouden Eeuw het gewest Zeeland in
één adem met Holland genoemd. Beide zeege
westen, zoals zij worden aangeduid, waren de
rijkste en meest verstedelijkte provincies van de
Republiek der Verenigde Nederlanden. Voor
hun welvaart waren ze grotendeels op de han
del en scheepvaart aangewezen. Bovendien
hadden zij zich in 1575 in hun strijd tegen
Spanje in een politiek verbond verenigd. Toch
waren er opmerkelijke verschillen tussen beide
gewesten in cultureel, religieus en vooral eco
nomisch opzicht. Waar de Hollandse handel
overwegend georiënteerd was op het Oostzee
gebied, was de Zeeuwse 'moedernegotie'
gericht op Frankrijk, Engeland, Schotland en
de Zuidelijke Nederlanden.1
Maar anders dan Holland zou het gewest Zeeland
zich in de loop van de Gouden Eeuw steeds
meer toeleggen op de risicovolle takken van
scheepvaart als de slavenhandel, smokkelhan
del op West-Afrika en de kaapvaart, een ont
wikkeling die tijdgenoten niet ontging.
Sprekend over de verschillen tussen de
Hollandse en Zeeuwse zeelieden, schreef de
Engelse ambassadeur Sir William Temple in
1672 in zijn bekende Observations upon the
United Provinces of the Netherlands bijvoor
beeld: 'Their sea-men are much better but not
so good as those of Zealand who are generally
brave; which 1 suppose comes by these having
upon all occasions turn'd so much more to
privateering and men of war, and those of
Holland being generally employ'd in trading
and merchant-ships'.2
Die verschuiving van de Zeeuwse reguliere handel
naar risicovolle scheepvaart stond op het
moment dat Temple zijn bevindingen noteerde
nog maar aan het begin van haar grootste
bloei. Het rampjaar 1672 mag dan indicatief
zijn voor de algehele achteruitgang van de
Nederlandse Gouden Eeuw, de Zeeuwse wel
vaart stond reeds vanaf het begin van de
zeventiende eeuw sterk onder druk. Rond
1600 kon Zeeland wat handel en scheepvaart
betreft nog wedijveren met Holland, maar
daarvan was in 1672 geen sprake meer. Door
de verschuiving van het economisch zwaarte
punt van de Zuidelijke Nederlanden naar de
Amsterdamse regio kampte Zeeland vanaf
1600 met een onstuitbare economische achter
uitgang. Dankzij de val van Antwerpen in
1 585 had de Walcherse rede van de sociaal-
economische erfenis van de Scheldestad kun
nen profiteren, maar deze periode van econo
mische groei was van korte duur. De Zeeuwse
Gouden Eeuw bleef beperkt tot de late zes
tiende eeuw (1585-1600) al wisten de
Zeeuwen de economische teruggang te vertra
gen door kunstgrepen die in hoge mate oor-
logsgerelateerd waren. Dankzij belastingpoli-
tiek en de blokkade van de Vlaamse kust door
Staatse oorlogsschepen werd de handelsstroom
naar de Zuidelijke Nederlanden via de Schelde
De Zeeuwse risicovolle scheepvaart
105