ingezet tegen de Engelsen en later ook de Eransen. Het hoogtepunt van de Zeeuwse com missievaan lag tussen 1672 en 1713.7 Vooral in de bijna onafgebroken strijd tegen bodewijk XIV tijdens de Negenjarige Oorlog (1689-1697) en de Spaanse Successieoorlog (1702-1713) was zij gericht op economisch herstel en her winning van de wijnmarkt en gold zij als alter natief voor de reguliere koophandel. Zoals de Staten van Zeeland het omstreeks 1703 uit drukten: 'Dat de commissievaart het voornaam ste middel is...van de scheepsvaart en commer cie over zee gedreven weidende'.8 Dat de eco nomische belangen van het gewest Zeeland steeds meer met de kaapvaart verknoopt raak ten, blijkt uit de geografische en sociale sprei ding van haar investeerders en andere belang hebbenden. Waar de kaapvaart in de Tachtigjarige Oorlog nog een louter volkse en Vlissingse aangelegenheid was geweest, waaier de de vaart na 1650 uit over het hele gewest. Ook regenten en grote kooplieden begonnen te investeren en de Zeeuwse admiraliteit benoem de naast de reeds bestaande kantoren in Vlissingen en Veere veilingmeesters in Middelburg en Zierikzee om de buitgemaakte koopwaren aan de man te brengen. Dankzij de lange duur van de oorlogen tegen Frankrijk groeide de kaapvaart omstreeks 1700 uit tot een bijna permanente bedrijfstak. Maar toen het gedaan was met de vele oorlogen en er voor de Republiek vanaf omstreeks 1715 op het Europese politieke toneel slechts een rol op het tweede plan was weggelegd, was de rek er voor de commissievaart uit. Hoe belangrijk de commissievaart altijd voor de Zeeuwse stapel markt was geweest, bleek enige jaren na de Spaanse Successieoorlog. Niet voor niets advi seerde een pamflet uit 1720 het kooplustig publiek enigszins schertsend 'Wel koopt dan in de Zeeuwsche steden, in oorlog goed, maar niet in vreeden'.' Voor de aanvoer van koopwaar en de voortgang van de handel was Zeeland voortaan op andere middelen aangewezen. Smokkelhandel of lorrendraaierij Die middelen werden gevonden in de smokkel handel op West-Afrika, de zogenoemde lorren draaierij. De Zeeuwse specialisatie in kaapvaart en de vaart op de West leidde tussen 1640 en 1660 tot nieuwe activiteiten in die regio. Schippers uit Vlissingen en Middelburg voeren al dan niet voorzien van een eommissiebrief naar de Caribische eilanden. Dat in hun instructies bepalingen waren opgenomen dat zij niet mochten handelen in gebieden waar de W1C actief was zoals in West-Afrika, zegt al genoeg over de gebezigde praktijken. Waar de Zeeuwen onder de Eerste W1C (1621-1673) nog tot de grootste voorvechters van het WIC-octrooi behoorden, werden zij onder de Tweede W1C (1674-1791) tot de grootste ontduikers van het monopolie van de compagnie. Er bestond een nauwe relatie tussen kaapvaart en smokkelhandel. Betrokkenen bij de commissie vaart investeerden zowel tijdens als na de oor log in de illegale goederen- en slavenhandel. Ruim een kwart van de kaperkapiteins uit de Negenjarige Oorlog heeft ook als lorrendraaier op West-Afrika gevaren. Veel kapiteins werden uitgerust door de investeerders die niet tot de minsten van het gewest behoorden. Zo behoorden participanten in de lorrendraaierij tot de stadsregering of zelfs tot de hoofdparti cipanten van de W1C. In 1692 besloten de magistraten van Veere, Vlissingen en Middelburg zelfs om het octrooi voor de W1C nietig te verklaren en de vaart op West-Afrika open te stellen. Dit plan werd door de W1C verijdeld, maar de compagnie kon niet voorko men dat in de praktijk de illegale handel door de plaatselijke Zeeuwse autoriteiten ooglui kend werd toegestaan en de lorrendraaierij aan het einde van de zeventiende eeuw een belangrijke bedrijfstak werd. Tijdens het laatste kwart van de zeventiende eeuw zijn tussen de 320 en 350 smokkelreizen getraceerd. Van het aantal bekende reizen was ruim driekwart uit Zeeland, met name Vlissingen, afkomstig. De illegale handel op Afrika was vooral omvang rijk in vredestijd, wanneer de kaapvaart stillag. Na afloop van de Negenjarige Oorlog nam de smokkelhandel op West-Afrika een hoge vlucht en werden er zo'n 25 tot 30 schepen per jaar uitgerust. De omvang van de scheepvaart liet zich zelfs meten met die van de W1C zelf. Wel waren de Zeeuwse lorrendraaiers meer gericht op goederenhandel dan op de transatlantische slavenhandel, al veranderde dat snel na afloop van de Negenjarige Oorlog.™ De Zeeuwse risicovolle scheepvaart 107

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2006 | | pagina 5