Phons Bakx Programmamaker Omroep Zeeland Historische veergelden "De oudste stukken waarin van eene verbinding tusschen Vlissingen en Vlaanderen melding wordt gemaakt, dagteekenen van 1311." Zo luidt de openingszin van griffier Hartman bij de Staten van Zeeland, tijdens een voordracht over het veerwezen op 20 april 1928 voor het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen. Hartman besprak de late middeleeuwen, toen lange tijd veergeld neergeteld diende te worden om over de Westerschelde te kunnen komen. Deze tolheffing werd in 1 582 (tijdelijk) opgeheven door Willem van Oranje, die hiermee een belofte aan de stad Vlissingen nakwam. De Vlissings-Vlaamse veer dienst voer tot 1712 onregelmatig. Opvallend kenmerk aan de Westerschelde-veerlijnen is dat ze door de eeuwen heen steeds meer pas sagiers vervoerden, terwijl de organisatie van het overzetten altijd leidde tot langdurig getouwtrek tussen overheden, varenslieden en passagiers. Meestal lieten de inwoners van toenmalig Staats- Vlaanderen (later Zeeuws-Vlaanderen) het maar over zich heenkomen als er plots weer tol werd geheven. Slechts een enkele keer roerden zij zich, zoals in 1958 onder leiding van de legendarische veehandelaar-activist Honoré Josephus Colsen (1886-1980) uit Sluiskil. Het onderwerp brengt ons terug naar de eerste bevrijdingsdagen van de Tweede Wereldoorlog. Een plechtige belofte Op 13 maart 1945 zette koningin Wilhelmina voor het eerst in vijfjaar weer voet op Nederland se bodem, nadat het zuiden van Nederland van de Duitse bezetter was bevrijd. Bij de grensover gang van Eede in West-Zeeuws-Vlaanderen over schreed ze een lijn van uitgestrooid bakkersmeel op de straatweg, die de vroegere landsgrens pro visorisch moest markeren. Wilhelmina beloofde de Zeeuws-Vlamingen dat niets de wederopbouw van het geteisterde Zeeuws-Vlaanderen mocht belemmeren. De bewoners konden in het vervolg gratis de Westerschelde oversteken. In een gesprek dat op 16 februari 1970 door de Middelburgse archivaris M.P. de Bruin op bandre corder werd vastgelegd, zegt Honoré Colsen dat hij in het zogenoemde Casino-gebouw van de kunstmestfabriek l'Azöte in Sluiskil, persoonlijk getuige was van koningin Wilhelmina's royale gebaar. Colsen was in gezelschap van F. Koch, toenmalig voorzitter van de Kamer van Koop handel en Fabrieken in Zeeuws-Vlaanderen. De vertegenwoordiging van het Zeeuwse bedrijfsle ven legde binnen enkele weken contact met het ministerie van Openbare Werken en Weder opbouw. Minister Johannes Ringers legde de belofte van de koningin in een ministerieel besluit vast. De regering benadrukte dat Zeeuws-Vlaanderen uit landsbelang voortaan via drie veerlijnen kosteloos zou kunnen worden bereikt: Vlissingen-Breskens, Hoedekenskerke-Terneuzen en Kruiningen-Perk- polder. De exploitatie van de drie veerlijnen viel onder permanent rijkstoezicht maar zou - zoals vanouds - worden uitgevoerd door de Provinciale Stoomboot Diensten (PSD). Nieuwe tarieven Vier jaar achtereen werd tolvrij overgezet, maar in 1948 wilde KVP-minister van Verkeer en Water staat Josef van Schaik dit veranderen. Eerst had hij het college van Gedeputeerde Staten in Zeeland advies gevraagd over een eventuele her invoering van veergelden, maar de Zeeuwse oppositie daartegen mocht niet baten. Zeeuws-Vlaanderen herstelde van de oorlogsschade, mede dankzij de tolvrije veren. Door een intensie ver gebruik daarvan zag de rijksoverheid zich geconfronteerd met een aantal onoverkomelijke financieringsproblemen. Daarom werd in 1949 de eerste tol voor de Westerschelde-overzet opnieuw geheven voor 'Eerste Klas'-vervoer van personen auto's en passagiers. De Zeeuws-Vlaamse bevol king vond deze heffing niet terecht, maar legde zich er bij neer. Vergeleken met de vooroorlogse jaren was het veergeld beduidend lager. Vanaf het begin van de nieuwe heffing was er in de Terneuzense ledenkring van de Kamer van Koop- Vrije Veren 155

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2006 | | pagina 9