verzoek door het Sluise college geautoriseerd. De
magistraatsleden deden nog meer: zij schreven een
begeleidende brief die de bezorgde moeder aan de
Franse resident te Algiers kon sturen. Vanwege de
tijdelijke afwezigheid van een Nederlandse gezant
behartigde deze de belangen van de Nederlanders.
Hem werd verzocht bij de regering van Algiers te
bemiddelen, zodat Pieter Donckers "op vrije voeten
gesteld worde, als een geboren Sluizenaar, voor
[omjdat in den jare 1604 ettelijke honderd[en] sla
ven alhier op vrije voeten zijn gesteld."
De brief verwees naar een vroeger voorbeeld,
ruim 40 jaar eerder (rond 1675), toen "Pieter de
Man, die te Algiers voor slaaf was opgebragt, en op
het vertoog dat hij een geboren Sluizenaar was,
ontslagen en vrijgesteld" werd. Dit, herhaalt de
brief, "tot erkentenis van dien, de Grooten Heer aan
alle geboren Sluizenaars toegezegd heeft, hen nooit
in slavernij te houden, maar insgelijks op vrije voe
ten te stellen". En voorts (even begrijpelijk als op
portunistisch en historisch incorrect) omdat "in den
jare 1604 ettelijke honderden slaven in onze stad
waren gevangen van Algiers". De Franse resident
deelde in een brief van december 1717 mee dat
Pieter Donckers inderdaad vrijgelaten was. Of dat
kwam door betaling of door zijn Sluise afkomst is
niet bekend. In ieder geval was de actie van we
duwe Suickers niet voor niets geweest.15
Gevangen Aardenburgers in "Turkije"
Streekgenoten waren minder gelukkig. In 1652
betaalde de magistraat van Aardenburg aan
Janneke Gerrits een aalmoes van 2,— "tot los
sing" van haar zoon die gevangen genomen was
door de Turken. Driejaar later verstrekte hetzelfde
stadsbestuur aan Susanna Polvijn een aalmoes van
1 en 10 schellingen, eveneens als losgeld voor
een in Turkije gevangen "jongman". En in 1658
kregen Janneken Andriessen, Aernoudtijtgien
Laurijns en Anthoinette Jan een bijdrage van 1
en 5 schellingen voor het loskopen van hun echt
genoten, eveneens vanwege Turkse gevangenschap.
Met Turkije werd vermoedelijk ook hier Barbarije
bedoeld, dat rond deze periode - midden zeven
tiende eeuw - juist een bloeiperiode doormaakte.
Dat was niet alleen het gevolg van de eigen kracht
(goede geog'raFisch-strategische positie, moderne
vloot en adequate leiding), maar vooral van de
zwakte en verdeeldheid van de Europese tegenstan
ders. De Spaanse staat was rond 1650 duidelijk in
verval en zijn vloot verouderd. En de twee belang
rijkste zeevarende mogendheden, Engeland en de
Republiek, waren met elkaar in conflict om de he
gemonie ter zee. Ook Istanboel intervenieerde niet
om de kaapvaart aan banden te leggen. Het Turkse
hof begon zijn greep op Barbarije kwijt te raken,
lag te ver weg en werd bovendien in beslag geno
men door moeilijkheden op de Balkan. Na het slui
ten van de Vrede van Münster in 1648 groeide de
handel met het Middellandse-Zeegebied spectacu
lair en dat betekende: meer Europese schepen, meer
buit, meer gevangenen en meer mogelijkheden
voor losgeld. Van dit alles profiteerde de bevolking
van de Noord-Afrikaanse steden. Tegelijkertijd was
het voor de Republiek reden om zijn betrekkingen
met Barbarije te herzien, temeer omdat van een ge
meenschappelijke Spaanse vijand geen sprake meer
was. De militaire expedities die de Staten-Generaal
uitzond, hebben op de Noord-Afrikanen echter
nooit veel indruk gemaakt. Ze veroorzaakten wel
groot leed bij zowel de oorlogsgevangenen als
het "thuisfront", zoals de Aardenburg'se Janneke
Gerrits, Susanna Polvijn, Janneken Andriessen,
Aernoudtijtgien Laurijns en Anthoinette Jan.16
Anderhalve eeuw later, in 1816, maakte een
bombardement van een Nederlands-Brits eskader
een einde aan de kapersstad Algiers. Op een van de
Nederlandse schepen, de Prins van Oranje, voer de
uit Aardenburg afkomstige A.J. de Smit van den
Broecke, toen zeventien jaar en adelborst (hij werd
veertig jaar later minister van Marine). Door een
wonderlijke speling van het lot was een latere
stadgenoot van Janneke Gerrits en de haren dus
betrokken bij de genadeklap van de Algerijnse
kapers.17
Turkeye en Constantinopel in West-Zeeuws-
Vlaanderen
De inwoners van West-Zeeuws-Vlaanderen ken
den nog een ander Turkije. Tussen Waterlandkerkje
en de vesting IJzendijke lagen in de zeventiende
en achttiende eeuw als onderdeel van de linie
van Oostburg' de schansen Groot Turkeije, Klein-
Turkeye en Constantinopel. Zij hadden tot doel om,
samen met de andere verdedigingswerken in de
linie, het omliggende gebied te beveiligen tegen
Spaanse en later Franse invallen.
De schans Groot-Turkeye werd door de Span
jaarden aangelegd in 1595. In 1604 kwam het in
handen van de Staatsen, die de omgeving verder
16
Oude relaties