Albert L. Kort
promoveerde in 2001 op Geen cent te
veel. Armoede en armenzorg op Zuid-
Beveland, 1850-1940 Hilversum 2001.
Hij is docent geschiedenis aan het
De veldwacht op het Zeeuwse platteland Goese Lyceum
Inleiding
Het woord 'veldwachter' roept herinneringen op
aan de eertijds zo populaire tv-serie 'Swiebertje',
waarin de gelijknamige persoon voortdurend over
hoop lag met Bromsnor, die als veldwachter het
wettig gezag vertegenwoordigde. Terwijl Swiebertje
de ongebondenheid van het vrije leven symboli
seerde, stond Bromsnor voor alles wat met on
kreukbaarheid, stiptheid en netheid had te maken.
Getooid in het uniform van een gerechtsdienaar en
bewapend met sabel, pen en papier stond hij voor
de niet geringe opgave om de orde op het platte
land te handhaven.
Nu is het duidelijk dat een beeld, zoals dit in
een tv-serie wordt gepresenteerd, weinig te maken
heeft met de historische realiteit. Daarvoor is het
immers te zeer gekleurd door stereotypen én te veel
aangepast aan de publieke smaak.
In dit artikel willen we ingaan op de geschiede
nis van de gemeenteveldwacht in Zeeland en ant
woord geven op de volgende vragen. Waaruit be
stonden de plichten van de veldwachters? Hoeveel
verdienden zij?
Functioneerden de veldwachters in de ogen van
de autoriteiten naar behoren? Welke maatregelen
werden getroffen om veldwachters die niet voor
hun taak waren berekend weer in het gareel te
kijg'en? Sorteerden deze maatregelen het gewenste
effect?
Aangezien in de vakliteratuur nauwelijks aan
dacht wordt besteed aan de geschiedenis van de
veldwacht, is het noodzakelijk de archieven van de
Provincie en de gemeenten door te werken. Vooral
die van de Provincie bevatten een schat aan mate
riaal.'
Algemeen
Tot de Franse tijd was het in de meeste dorpen de
schout, die belast was met de handhaving van de
orde. Hij waakte tegen wetsovertredingen, spoorde
strafbare feiten op, deed daarover met de schepe
nen uitspraak en legde boeten op. Leiding van het
onderzoek en de ordehandhaving waren in één
hand. Het aantal politieambtenaren was gering.
Van een preventieve politie was geen sprake, het
eigenlijke politiewerk werd uitgevoerd door leden
van de plaatselijke schutterij of nachtwacht. Met de
Franse Revolutie veranderde er het een en ander.
Het gemeentebestuur kwam vanaf 1795 in handen
van een maire (burgemeester) en in 1810, nadat ons
land was ingelijfd door Frankrijk, deed de veld
wachter garde champêtre) zijn intrede. Was de
handhaving van de orde in de steden van het land
een taak voor 'agenten en dienaren van politie', in
de dorpen waren het de veldwachters die hiermee
werden belast.2
Na het herstel van de Nederlandse onafhanke
lijkheid in 1813 kwam er weinig verandering in
deze situatie. De burgemeester bleef het hoofd van
de politie en de gemeenteveldwachter werd op zijn
voordracht door de gouverneur (vanaf 1851 de
commissaris van de koning(in)) benoemd. De
Zeeuwse veldwachters werden in twaalf brigades
verenigd. Iedere brigade bestond uit zo'n zes tot
zeven veldwachters en aan het hoofd ervan stond
een brigadier-veldwachter. De meeste grotere dor
pen beschikten over een eigen veldwachter die uit
de gemeentekas moest worden betaald. Kleine
plaatsen en dorpen die zich de kosten van een
eigen veldwachter niet konden veroorloven, zagen
zich gedwongen een gemeenschappelijke veld
wachter aan te stellen.3
Deze situatie bleef tot in de Tweede Wereld
oorlog gehandhaafd. Pas in 1943 kwam er een
einde aan het bestaan van de gemeenteveldwacht,
toen de Duitse bezetter besloot de veldwacht bij de
marechaussee onder te brengen. Onmiddellijk na de
bevrijding werd de gemeentepolitie belast met de
ordehandhaving in de stad, de rijkspolitie met die
in de dorpen. In 1981, tenslotte, fuseerden rijks- en
gemeentepolitie tot één politiekorps.1
Taken en beloning
De gemeenteveldwachter heeft dus meer dan an
derhalve eeuw bestaan. Zijn takenpakket was zeer
uitgebreid. In het uit 1829 daterend reglement voor
de provincie Zeeland stond precies opgeschreven
2
De veldwacht