havenkanaal met de binnenhavens terwijl hij er al
drie gemaakt had. Deze aansluiting moest bestaan
uit een zuiver cirkelvormige boog met een straal
van 8OV2 roeden die begon in het midden van de
binnenhaven tussen de beide kettinghoofden, even
buiten de Dam- en Slijkpoort, en die dan precies in
het midden van het rechte stuk van het gegraven
havenkanaal aansloot."
Op 27 juni 1816 was het werk zo ver gevorderd
dat het graven van de buitenhaven, het leggen van
lijdijken aan weerszijden hiervan en het door
graven van de zeedijk voorzover noodzakelijk voor
de aansluiting van het havenkanaal met de buiten
haven, werd aanbesteed voor 99.000,-. Tevens
werd het afdammen van de oude haven met het
aansluiten van het nieuwe kanaal op de binnenha
vens voor 54.000,- aanbesteed." Uit het journaal
van Caland blijkt dat er bij de uitvoering van de
werkzaamheden de nodige tegenslagen waren. Bij
tijd en wijle had men te maken met overvloedige
regen met het gevolg dat putten volliepen en ver
zakkingen optraden. Soms ontstonden er spontaan
wellen waardoor water en zand in de putten liep.
In de winter van 1815/16 kreeg men te maken met
vorst waardoor het werk stilgelegd moest worden.
Ondanks het werkverbod hervatte een van de aan
nemers het werk en stortte bevroren brokken in de
aan te leggen dijken. Naderhand moesten die, om
instabiliteit van de dijk te voorkomen, weer wegge
haald worden. Een ander probleem was de vaak
slappe ondergrond, zoals bij het moerassige gebied
ten oosten van Wulpenburg, waardoor de aanleg
van een bed van rijshout voor de daar op te wer
pen dijk noodzakelijk was. Bovendien kon de uit
gegraven derrieg'rond slechts voor een klein deel in
de dijk verwerkt worden en moest de rest afge
voerd worden en andere grond, veelal schorgrond
van de Oranjeplaat, aangevoerd. Er vonden her
haaldelijk afschuivingen van de opgeworpen dijken
plaats. Caland schrijft op 10 juni 1816 "zijnde de
Minister van Waterstaat op het werk der Nieuwe
Haven gekomen, doch heeft zijne Ex. niets anders
dan calamiteiten in het vierde perceel geïnspec
teerd, en alzoo in de aan mijn surveillance toever
trouwde perceelen niet geweest." Door golfslag in
het kanaal ontstond in april 1817 schade in alle
vier de percelen aan het talud aan weerszijde van
het kanaal. De opening van de haven, vastgesteld
op 29 juli 1817, moest door een onverwachte en
aanzienlijke dijkval in de bocht van het havenka
naal verschoven worden.
Opening van het kanaal
Zaterdag 9 augustus 1817 was eindelijk de dag
aangebroken waarnaar vele Middelburgers met ver
langen hadden uitgezien: de feestelijke opening
van het nieuwe havenkanaal. Vroeg in de morgen
arriveerde het koninklijk jacht met koning Willem 1
en zijn zoon prins Frederik voor de havenmond
waar zij, na aan land te zijn gegaan, door onder
anderen de leden van de havencommissie werden
begroet. Na het nuttigen van enige verversingen
ging men weer aan boord en voer het koninklijk
jacht vergezeld van enige andere schepen als eerste
de haven van Middelburg binnen. Langs het kanaal
en in de stad werd de koning door een grote schare
mensen toegejuicht. Nog dezelfde dag arriveerde
het fregat Middelburgsch Nieuwe Haven, komende
uit New Orleans in de haven. Groot was de vreugde
want de haven was door de werkzaamheden een
jaar lang gesloten geweest. Er werd dan ook uit
bundig feestgevierd.20 De koning bleef drie dag'en
in Middelburg en had een bijzonder druk pro
gramma. Na de aankomst reed hij per rijtuig, voor
afgegaan door een korps muzikanten en omringd
door de erewacht te paard en gevolgd door onder
andere de schutterij, onder het spelen van de klok
ken naar de Abdij. Hier ontving hij de gouden ge
denkpenning die ter gelegenheid van de opening
geslagen was naar een ontwerp van de Middelbur
ger Johan Pieter Bourjé. Daarna begaf men zich
naar het stadhuis voor een diner. De arbeiders en
armen kregen een traktatie, 's Avonds maakte de
koning een rijtoer door de fraai geïllumineerde en
versierde stad en woonde een schouwburgvoorstel
ling bij. Opgevoerd werd Mercuur en Ceres, bij het
openen der Nieuwe Haven van Middelburg, ge
schreven door de directeur van de schouwburg, de
heer Krayestein. De volgende dag, zondag, woonde
Genootschapsverzamelingen
67