getrokken in het land van zijn voorouders. In his torische overzichten van de Zeeuwse dialectvereni ging zijn zij veelal de 'eerste bestuurders'. Maar het waren Paulusse, Van Breen, Westerweel en Bruin- ooge die de vereniging oprichtten. Met eigen geld en tamelijk knullig. Zij plaatsten oproepen, zochten de publiciteit en legden contacten. Voor nieuwe le den en de noodzakelijke steun hebben ze een mooie brief opgesteld en deze op eigen kosten laten drukken. Het gaat vrij snel mis, goed mis. Vooral tussen Van Breen en Westerweel. De eerste oplage van de lange brief waarin leden worden geworven en steun gevraagd is in de laatste fase vooral het werk van Ko Westerweel geweest. Leo van Breen heeft daarna die hele oplage eigenhandig vernietigd, een nieuwe tekst opgesteld en de drukker weer aan het werk gezet. Het brengt de nieuwe vereniging aan de rand van de afgrond, bestuurlijk en financieel. In de zomer van 1928 en in 1929 wordt de ver eniging gereorganiseerd, de boekhouding wordt ge zuiverd, Westerweel wordt geroyeerd en de vereni- Illustratie bij een artikel van Leo van Breen in Ons Zeeland (19 april 1929) met het onderschrift: 'onze gewaardeerde jonge Zeeuwsche dichter'. ging krijgt een nieuw bestuur. De enige van het oude bestuur die terugkeert, is Van Breen, als tweede secretaris, als adjunct van Rika Ghijsen: zij heeft gelukkig alle brieven van Leo van Breen be waard. Paulusse heeft ondertussen Renesse verlaten en is hoofd ener school te Zaltbommel geworden. Zijn vriend Van Breen zal er dikwijls heengaan of het gezin Paulusse komt op vakantie naar Zeeland. De contacten tussen Paulusse en Van Breen zijn blijvend en intens: in de bijna agressieve onafhan kelijkheid van Paulusse voelde hij een verwante ziel. Tegen deze achtergrond van de oprichting van de Zeeuwsche Vereeniging voor Dialectonderzoek ontmoeten Van Breen en Meertens elkaar. Meertens is hevig in de Zeeuwse geschiedenis en volkscul tuur geïnteresseerd en probeert zijn leven vorm te geven tussen zijn verlangen naar vertrouwelijke contacten met jongens en een maatschappelijke carrière met aanzien. Van Breen - zeven jaar jon ger - heeft ondanks allerlei moeilijkheden al door wat zijn weg is: als homoseksueel zal hij moeten kiezen tussen 'zichzelf of de 'maatschappelijkheid'. Dagboek en brieven Er zijn enkele formele brieven en briefkaarten uit de zomer van 1928 die Piet Meertens en Leo van Breen hebben gewisseld. En dit schrijft Meertens in zijn dagboek als ze elkaar voor het eerst hebben gesproken - maar hij schrijft dit na zijn terugkomst op 18 september: 'Woensdag 5 september [1928] ging ik naar Zuid-Beveland. 's Middags was ik in Goes bij Leo van Breen, de secretaris van de Zeeuwse dialectenvereniging. Ik bleef de gehele middag bij hem; we hadden een wonderlik en merk waardig gesprek. Ik had direct zijn anders-zijn door; ik bracht het gesprek telkens in die rich ting, maar hij wilde zich niet bloot geven. Eerst toen ik zaterdagmorgen weer bij hem was, liet hij het masker vallen. Toen konden we open spreken, en werden we vrienden. Hij is nog jong, tweeëntwintig, stuurloos, maar een jongen met talenten. Hij las me wat van zijn verzen voor, fragmenten uit 'Zeven nach ten van mijn dood', dat me sterk aan 'Les chants de Maldoror' deed denken. Hij noemt zich vrijdenker, maar spreekt van zijn geloof, en de oppervlakkigheid en het dogmatiese, dat 90 Leo van Breen

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2007 | | pagina 16