r eeland 16.3| negen van de tien vrijdenkers hebben is hem gelukkig vreemd. Ik sprak hem van mijn geloof, en vertelde hem, hoe gelukkig en rijk mij dat maakt; ik beloofde hem, voor hem te bidden. Wij zullen briefwisseling blijven houden.'6 Enkele dagen later is Meertens weer bij Leo van Breen op bezoek en zo attesteert hij dit in zijn dia- rium: Zaterdag 8 september was ik 's morgens in Goes bij Leo van Breen. Die morgen werden wij geheel vrienden. Ik zal niet moe worden, God te bidden dat hij deze jongen tot het hart van Christus leidt; eerst dan zal onze vriendschap geheel en volkomen zijn. Het zijn merkwaardige woorden die Meertens in dat evenwichtige schoonschrift neerschrijft. Ze verhullen de wervelstorm die over hem heengaat nadat hij met Leo van Breen vriendschap heeft ge sloten. In de (niet openbaar toegankelijke) Meer- tenscollectie bevinden zich twee dikke mappen met brieven. Helaas heeft de jonge doctorandus het grootste deel van zijn brieven weggeselecteerd, maar die van de Goese aspirant-journalist laten zien dat ze elkaar 1 a 2 keer per week hebben ge schreven. Tot Van Breen genoeg heeft van Meer tens.' Vooral Piet Meertens moet aanvankelijk zwaar verliefd zijn geweest. Wie na al die jaren Van Breens brieven leest aan Meertens, wordt getroffen door een koortsach tige energie, een naar alle kanten uitwaaierende ondernemingslust in die in drift neergepende ha nenpoten in steeds wisselend handschrift. Wat moet die beheerste, op het oog zo stabiele Meer tens, die zijn geaardheid nagenoeg voor iedereen verborgen houdt, geraakt zijn door Leo van Breen. Deze is zich niet alleen ten volle bewust van zijn 'anders zijn', maar wil zichzelf volstrekt niet weg cijferen, noch vlucht hij voor wat hij weet dat zijn levensweg is. Deze thematiek doortrekt de vele brieven, inclusief het voortdurende verwijt aan Meertens dat hij zichzelf verloochent ten faveure van een maatschappelijk aanvaard leven. In dit soort discussies houdt Van Breen Meer tens de spiegel voor van Paulusse in Renesse. Zo schrijft hij in een brief van 28 december 1928: Kijk, ik heb een razende hoogachting voor een man als P. die, tot het uiterste gefolterd, links en rechts rond zich heen slaat. De vorige dokter is weggewerkt; de dominé is aangeklaagd bij de synode; tegen een der wethouders heeft hij bij justitie een klacht ingediend, de burgemeester heeft hij g'eestelik afgeranseld. Dat is het enige wat helpt: God, de Zeeuwen, wat een ongeloof lik gedegenereerd ploertig zootje! Zeeuwse vroomheid, laatje toch niet verleiden door de schijn. De vervloekte ortodoksie heeft van de Zeeuwen beesten gemaakt. De jonge Van Breen, wiens eerste bundel gedichten op verschijnen staat, heeft de Zeeuwse samenleving al in kaart gebracht. Hij heeft al weet van het ge roddel in Goes. Hoe een dominee de ouders van een goede vriend van hem waarschuwt. Hoe hij een naam krijgt. Het kleine wereldje van de dialectver eniging en het Zeeuwsch Genootschap, de journa listiek en het verenigingsleven heeft voor hem geen geheimen meer. Terug in Goes na de treurige afgang in Den Haag zoekt de jonge journalist werk in de schrijve rij. Een stukje hier, een verhaaltje daar. De Goes- sche Courant kan wel wat gebruiken, de Middel- burgsche kent hem nog. Een recensie, een kleine reportage. Naar Ons Zeelanddat geredigeerd wordt door Antoine van de Berg, stuurt hij gedichten op. Die worden gepubliceerd tussen de vele foto's on der de naam Zelandus. Hij is de eerste niet die zich onder dat pseudoniem verschuilt. En hij kan het weten want ondertussen heeft hij zich ingeschreven als student in Tilburg voor de studie Nederlands MO. Soms reist hij er vrijdags al heen met zijn vriend Paulusse, in ieder geval zaterdags is hij daar. Hij leert er de gesjeesde priester Willem Asselbergs kennen, die zich al bedient van zijn nom de plume Anton van Duinkerken. In een van de brieven aan Piet Meertens sluit Leo van Breen informatie in over de rederijkers van Bergen op Zoom, die hij van een vriend heeft ge kregen: het kan niemand anders zijn dan Anton van Duinkerken die zijn boekje over de Bergse re torica, het erfdeel van de vreugdenbloempas vele jaren later zal schrijven. Het dichterschap gloeit in het hart van de Goese journalist: erupties van verzen. Maar met die droge studie weet hij zich geen raad, hij is geen man van zitvlees. En hij twijfelt: wat moet hij er in godsnaam mee, als homoseksueel kan hij nooit een leraarsbaan accepteren zonder zichzelf tekort te doen. Het is fascinerend om te zien hoe die Meer- Leo van Breen 91

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2007 | | pagina 17