De ontvoering leo van breee
Dikwijls was zij als kind aan de meiden
ontsnapt, om, gedreven door pijn
omdat ze binnen zo anders zijn
nacht en wind in het park te beiden.
Maar zeker heeft nog in geen enkle nacht
de wind het park zo hopeloos beschadigd,
als hij nu schade aan dit kind toebracht:
Toen hij haar van de zijden ladder tilde
en weg droeg, ver en verder, in de wilde
Septembemacht.
Tot in de wagen
het Grote kwam verblindend over haar....
Ze speurde hem reeds, de donkere wagen,
waar rondom slopen duistre haast en zwart gevaar;
Zè voelde de koude rond hem vlagen,
en dat zwarte en koude was ook in haar.
Haar bontkraag raakte schuw haar kille wang,
vertroostend bijna. Ze streelde zacht heur haar,
als bleef dit hier, voorgoed. Een vreemde stem zei zwaar:
'k Ben bij je, wees niet bang.
(Naar R. M. RILKE).
uit: De Delver - tijdschrift van de Delftsche Kunstkring (1932).
tens zich als een vader over zijn jonge vriend ont
fermt. Bij zijn Utrechtse promotor De Vooys ont
moet hij Van Breens Tilburgse docent taalkunde, de
latere hoogleraar Michels. Hij vraagt hem zijn bij
zondere aandacht voor de jonge man uit Goes.
Meertens in zijn dagboek:
Vanmorgen was Michels bij me, op weg naar
De Vooys, bij wie hij 't volgend jaar hoopt te
promoveren, ik vroeg hem naar Leo van Breen,
die zijn leerling is aan de Tilburgse Leergangen,
en zijn oordeel over hem was zoals ik mij dat
had gevormd. Ook hij vond hem een jongen
met een meer dan gewone aanleg, maar on
evenwichtig, talentvol, zeer zeker, maar nog
niet rijp. Ik vertelde hem een en ander van zijn
leven en zijn persoon, en hij beloofde me, dat
hij hem onder zijn speciaal toezicht zou stellen,
en hem aan het werk zou zetten. Misschien
komt er voor de jongen wat goeds uit voort.
[20 dec. 1928]
Ook schrijft Meertens Leo's vader een brief. Of
Meneer van Breen niet zou willen overwegen, zijn
zoon naar de Utrechtse Universiteit te sturen. Die
MO-opleiding' is zo feitelijk en moeilijk, ouderwets
ook, in vergelijking met de universiteit. En Leo
heeft zo veel in huis: staatsexamen is voor hem
geen probleem. En dan de clou: laat hem naar
Utrecht gaan, ik zal toezicht op hem houden. Tja.
Vader van Breen aarzelt in zijn antwoord aan
Meertens. Ondertussen begint Leo met privélessen
in de klassieke talen bij de Middelburgse gymnasi
umdocent Burgersdijk.
Verzen en liedjes
De gedichten die Piet Meertens te lezen krijgt bij
Leo van Breen liggen klaar om gebundeld te
worden. Met uitgeverij Den Boer heeft hij al con
tacten gelegd. In 1929 verschijnt daar de eerste
bundel verzen van Leo van Breen. Er is een aardig
vouwblad gemaakt in hetzelfde design als het om
slag van de bundel Wat de zee aanspoelt. Op vouw
blad en omslag is een houtsnede gemaakt door
M. Boll.8
Het is een merkwaardige bundel met een raad
selachtige opdracht: 'door H.; voor alle mensen'.
Zou 'door H.' gelezen moeten worden als 'dankzij
H.? geïnspireerd door?' Er is in de bundel nog een
kwatrijn 'voor H.', verder tasten we in het duister,
hoewel in de brieven aan Meertens deze H. optreedt
als intieme vriend uit een voorbije periode, aan wie
Van Breen alles te danken heeft.
Er is veel liefde en donker leed in deze gedich
ten, die duidelijk van een zoekende zijn, zowel
menselijk en dichterlijk als wat de vorm betreft.
Het eerste deel beslaat 52 genummerde kwatrijnen,
met onder andere enkele die Meertens toegestuurd
kreeg in november 1928. De tweede helft van de
bundel, 'overige verzen', bestaat uit betrekkelijk
vrije verzen, met rijm. Een neiging tot een parlan-
dotoon hebben de gedichten, met lange zinnen die
veel woordgroepen herhalen, zonder vast patroon
of regellengte.
Bij Van Breen ontbreekt in die liefdesgedichten
elke toespeling op een vrouw, overigens ontbreekt
eveneens een toespeling op een vriend.10 Wie zijn
'anders-zijn' (om met Meertens te spreken) kent,
kan zijn ogen niet sluiten voor het feit dat de liefde
in deze gedichten voortdurend met leed, eenzaam
heid, onbegrepen zijn, ja zelfs met sterven en de
donkere kanten in verband wordt gebracht. Een
paar voorbeelden.
Het opdrachtvers: 0, vrienden, gij die van
Uzelve zijt/ de bleke keerzij, die zich in dit leven/ te
pletter stoot in onbegrepenheid;/ aanvaard mijn
liefde. Méér kan ik niet geven. (blz. 9). In het g'e-
92
Leo van Breen