zend verliefd ben. En nu vraag ik jou: wat moet ik doen?" In 1930 verschijnt dan als deel een van de serie Het Zeeuwsche Boek bij 'D.H. Littooij Azn te Ter Neu zen' Kinderliedjes in Zeeland. Het is een aardig boekje dat allerlei aftelrijmpjes, speelliedjes, rom melpotteksten en nog veel meer bevat, met een korte inleiding en een handzame woordenlijst. Bij een herdruk zou dit kleine boekje in nostalgische kringen goed overkomen. De samenwerking is van korte duur: Levien de Bree geeft kort daarop een bescheiden bundeltje navertelde volksverhalen uit. Van Breen vindt het niet goed. En Meertens zet De Bree ongenadig op zijn nummer in een vernietigend peststukje in Ei gen Volk, het tijdschrift voor folklore.'5 De Bree is dertien jaar later, als Meertens met hem contact zoekt, de kwestie nog niet vergeten: Weledelzeergeleerde Heer, Onze eerste en laatste briefwisseling herinner ik mij nog zeer goed; het was in de voorzomer van 1931. Trouwens Uw bespreking van zeker bundeltje van mij, verschenen bij Van der Peyl in Kruiningen in 1930, heb ik zorgvuldig be waard.16 Al heel gauw heb ik ingezien hoe rechtvaardig Uw scherpe kritiek was. Toch is er jarenlang een zekere wrok in me blijven hangen. En die gold niet Uw bespreking in Eigen Volk, maar wel de manier, waarop deze in dat blad ge plaatst was! U had mijn boekje niet van de redactie van Eigen Volk ter recensie gekregen en evenmin had de uitgever het U toegezonden. U ontving 'Vier van Walcheren' op een wijze, waarop men nimmer boeken ter bespreking ontvangt, name lijk door middel van iemand, waarmee U des tijds bevriend was: Leo van Breen. Met den heer Van Breen had ik in 1930, acht tienjaar oud, een bundeltje 'Kinderliedjes in Zeeland' uitgegeven. Natuurlijk overschatte ik de betekenis van onze arbeid en ik meende, zelfstandig met dit soort werk door te moeten gaan. Dit 'zelfstandig' ergerde mijn medewer ker. Al of niet om paedagogische redenen meende hij, dat ik op mijn nummer gezet moest worden. Daarom deed hij U een exemplaar van mijn stuntelig boekje toekomen - met het be kende resultaat.'7 Het is een heftige correspondentie tussen Meertens en Van Breen. Zakelijk is de doorstart van de Zeeuwse dialectenvereniging prominent aanwezig. Voor Meertens is het contact met belangrijke Zeeuwse personen en instellingen van belang, ter wijl Van Breen daar lak aan heeft, met name komt zijn aversie tegen het Zeeuwsch Genootschap aan de orde. Meertens geniet van de contacten met mensen die de Zeeuwse 'volkscultuur' kennen en gebruikt die voor zijn studie. Van Breen kijkt tegen deze lui veel minder 'maatschappelijk' aan, door ziet het kleine achterbakse gedoe. In zeer persoon lijk opzicht bevat de brieven de geschiedenis van veelal korte ontmoetingen met jongens en beknotte verliefdheden. Mooi is Meertens' Thoolse escapade. Tholen is nog een eiland en met kleine bootjes wordt Meertens overgevaren. Het is prachtig, wind stil weer en Meertens is zeer ontvankelijk. Een veermansjongen helpt hem zijn fiets op de dijk te zetten. Hij moet een hevig verlangen hebben opge vat, zich bewust van zijn 'anders-zijn' dat zich niet tot een gelukkig leven kan ontwikkelen. De brief waarin Meertens deze scène met de veermansjon gen voor Leo van Breen heeft beschreven ont breekt.'" Kort daarop stuurt Van Breen hem een kwatrijn dat niets te raden overlaat: De wind waait fel; het zeil vliegt uit. De jongen hangt dromend over 't boord. Als nu de wind langs mijn venster fluit weet ik een bede onverhoord. Zo antwoordt Leo van Breen in september 1928 op een brief van Meertens waarvan we de inhoud kunnen raden: Heb je je wel gerealiseerd, waarop je simpatie voor mij berust? Wil ik eens nuchter zijn? Ja, laat ik eens nuchter zijn. Wat wou jij doen met die veermansjongen, daar op die wijde ocea nen? Kwets ik je? Doe ik je pijn? Des te beter! Gebrek aan eerlikheid zul je mij nooit te ver wijten hebben. Nee, wat dat met die jongen? Nee, ik insinueer niets. Ik begrijp het heel goed: een tip van de goddelike schoonheid waarvoor je alles en alles in de steek zoudt willen laten. (22 sept. 1928) In oktober 1928 biedt Meertens aan Leo's gedichten naar een tijdschrift te sturen. Misschien heeft Meertens in die tijd daartoe al contact gezocht met de redactiesecretaris van Opwaartsche Wegen, Jo 94 Leo van Breen

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2007 | | pagina 20