sen optrekt. Ook met figuren van wie Van Breen niet veel meer moet hebben, zoals Jan Eekhout. Ook ergert Van Breen zich aan Meertens' neiging tot gekonkel. Op een bepaald moment typeert Meertens zijn poëzie als blasfemisch, en dan blijkt ook hoe groot de verschillen zijn tussen hen over god en godsdienst. Meertens moet geschreven heb ben dat hij jaloers is op zijn Goese vriend, ook op zijn contact met Meester Paulusse, met wie hij zou willen kennismaken. Eén keer hebben Meertens en Paulusse elkaar inderdaad ontmoet, daarna hoefde Paulusse niet meer. Maar Van Breen verdedigt hem door dik en dun, het is zijn beste vriend aan wie hij zich zeer verwant voelt. Paulusse weet van zijn an ders-zijn niets, maar hij zou het hem zonodig zeg gen, als zwijgen een eerlijke verhouding zou hinde ren. De verhouding tussen Van Breen en Meertens is in 1930 bekoeld: in feite heeft Leo van Breen hem afgeschreven. Hij verwijt Meertens achterbaks ge doe, met name tegen het geroyeerde lid van de dia lectenvereniging. Dat past een vriend niet. Overbezet is Leo van Breen in deze jaren. Ein deloos herhaalt hij de trits 'druk, druk, druk' in zijn brieven - en de dialectenvereniging komt in het gedrang. Hij loopt over van plannen. Op 15 juli 1929 schrijft hij Ghijsen in dit verband: 'in 't na jaar maak ik door Zeeland een propaganda tournee voor de Jongeren Vredes-actie'. Vredesapostel Als hij enkele jaren later (februari 1932) met uitge ver Alexander Stols correspondeert over de uitgave van nieuwe gedichten, schrijft Leo van Breen: Tussen haakjes, ik heb nog liggen een rede die ter gelegenheid van wapenstilstandsdag in Brussel, Brugge, Gent, Aalst, St. Nicolaas [sic] en Antwerpen door my is gehouden en die ik heb uitgewerkt en persklaar gemaakt. De be doeling was, dat deze zou verschynen in het orgaan der Vl.[aamsche] Jongeren Vredes-Actie, maar ik zag haar liever uitgegeven. Misschien is het iets voor U? Daar ik in Vlaanderen op pacifistisch gebied nogal bekend ben en in ons land zeer, doordat ik al meerdere (alle goedlo pende) pacifistische uitgaven op mijn naam heb, zou 't misschien iets voor U zyn. Van Breen zegt geen woord te veel: hij correspon deert met de leiding van de vredesbeweging en gaat als vredesactivist op pad. In korte tijd schrijft hij et telijke toneelstukken en hoorspelen die op allerlei vredesmanifestaties in Nederland en Vlaanderen worden opgevoerd. Voor elke opvoering vangt hij een knaak. Ook voor brochures schrikt hij niet terug. Zo verschijnt in 1931 Wij en het vaderland. Be schouwingen over een suggestie bij de Rotterdamse uitgeverij van pacifistische lectuur, D. van Sijn en Zoonen. In de 31 bladzijden verzet Van Breen zich tegen wat de massa krijgt ingepeperd: dat het va derland iets is om voor te vechten. In het begin is het betoog met veel citaten en verwijzingen aange zet: Leo van Breen leest veel. Dat is duidelijk. Ook dat Jezus en het christelijk geloof de inspiratie zijn voor zijn pacifisme. De SDAP krijgt een veeg uit de pan, omdat ze niet tegen de oorlogsbegroting heeft gestemd. Zijn geloof is overigens vaag en alge meen-humanitair. Tegen de legendarische pater De Greeve, die Rusland en het communisme bestrijdt klinkt het: 'Zij [katholieken] maken papieren kruis tochten naar het verre Oosten. Zij brallen van Christelijke liefde, maar waar liefde moorden wil, daar is liefde zonde'. En verder tegen de kerkelijke opvattingen: 'Wij erkennen geen vaderland. Wij erkennen alleen de gemeenschap van Jezus Christus. Wij zijn niet nationaal. Wij nemen geen Avondmaal uit bloedbevlekte handen.' (blz. 25-27) De laatste bladzijden bevatten in wezen een af rekening met de christelijke kerk, omdat deze zich identificeert met macht en nationalisme, en mani pulatie van de massa: Het is ons onmogelijk in te gaan in een bede huis, dat misbruikt wordt voor het houden van schietoefeningen. Wij kunnen Jezus Christus niet vinden in een huis, waarin moord wordt voorbereid. Wij hopen dat ons Christelik geweten bo ven de navel steekt." En wij erkennen slechts een vaderland, waar een bloedend spoor wijst naar Golgotha. Maar het zijn nog steeds de moordenaars, die in het huis van de vermoorde het hardste: 'Kruisigt Hem' schreeuwen. (27) Want het gaat er niet om, dat een bepaalde me tode van geweld afkeuring verdient uit hoofde van etiese overwegingen; het gaat er om dat het leven heilig is en dat men zijn naaste moet liefhebben als zichzelf. (31) 96 Leo van Breen

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2007 | | pagina 22