Waarom de gegeven naam?
Waarom wordt een begrip genoemd zoals het ge
noemd is? Dat is lang niet altijd te achterhalen.
Vaak lukt die speurtocht bij de namen voor con
crete zaken, als voorwerpen of bloemen. We zijn
dus op zoek naar de benoemingsmotieven. Om u in
de stemming te brengen een paar voorbeelden uit
het Afrikaans. Trompoppie is daar de naam voor
een majorette. Het woordenboek zegt: het meisje
wordt zo genoemd omdat de muziek waarop zij op
treedt, die van het slagwerk is. Lawaaiwater is daar
de naam voor 'sterkedrank, brandewijn'. En wat
zegt het woordenboek hier? Zo genoemd omdat
een persoon die zich vergrijpt aan sterkedrank, ge
neigd is om lawaaierig te worden. Heeft het Zeeuws
ook zulke mooie voorbeelden? Jawel. Kijk maar
naar boenkerjé en boenkeljé 'christuspeer, de win-
terpeer goede christen'. Het is wellicht een contami
natie van het Franse bon-chrétien en bonkelaar
naam van een appel genoemd naar de bonkige,
lompe vorm. Je hoort deze benamingen op Walche
ren, Zuid-Beveland en Tholen. Vergelijk ook de
Nederduitse bunkerappel.
Een Vlaamse g'aai of Garrulus glandarius heet
in Zeeland broekhannek (Tholen, Schouwen, Goe-
ree-Overflakkee), broekekster, -ikster (op de
Zeeuwse eilanden en in Het Land van Axel), broed-
ekster (Zuid-Beveland en Tholen), broeiekster
(Grijpskerke). Hannek is een dimunitief van de
voornaam Jan, Johannes. De naam verwijst naar de
gewoonte van de vogel om zijn nest te maken op
de plaats waar de stam in de kruin overgaat
(Ghijsen). Zeeuws broek betekent onder meer
'plaats waar de stam overgaat in de kruin'. Broecl-
ekster, broeiekster is een volksetymologische ver
vorming.
Ferweeltjes (op Walcheren, de Bevelanden,
Schouwen en Overflakkee) en frewele broekjes (in
Tholen) zijn 'afrikaantjes, Tag'etes patula'. Ferweel is
ontstaan door metathesis uit freweel, door wisse
ling van de l/r uit fluweel. Ze zijn genoemd naar
het fluwelige van de kelkblaadjes, vergelijk flu
weeltjes (Brecht, provincie Antwerpen), Franse
veloutine, Duitse Sammetblume, Engelse velvet-
flower.
Een reutel of reutelstok is in heel Zeeland een
kerfstok. Die kerfstokken hingen namelijk in een
bos aan de toonbank of de tapkast, voorzien van
de naam van de klant. Vanwege het ratelende ge
luid van die houten kerfstokken werden ze reutels
genoemd. Vandaar de uitdrukking op de reutel ko
pen 'op de pof kopen, op krediet kopen', ook op de
reutel wezen 'aan de zwier zijn, uitgaan zonder je
om de kosten te bekommeren, klaplopen'.
Toeters (in heel Zeeland), roetoeters (op Schou-
wen-Duiveland) en retoeters (in Breskens) zijn na
men voor 'fluitekruid, pijpkruid, Anthriscus silves-
tris'. De plant wordt zo genoemd omdat de kinderen
fluiten, pijpen en toeters maakten van de dikke
holle stengels. Het klanknabootsende effect wordt
nog versterkt door het voorvoegsel roe-, re-.
Besluit
Het verschijnen van het Zeeuws Etymologisch
Woordenboek betekent een hoogtijdag voor de
woordgeschiedenis van Zeeland. Ieder die wil ge
nieten van het ploeteren van de Zeeuwen met hun
omgeving, met de natuur, het landschap en die de
deugden en ondeugden van de Zeeuwen wil leren
kennen, vindt in het Zeeuws Etymologisch Woor
denboek wat van zijn gading. Mijn morbide geest
was op zoek naar krachttermen en vloeken. En
voorwaar, ik vond ze. Weliswaar niet de volgens
alle Zeeuwen populairste vloek liosternokke, maar
wel hokker en hokkerstiene. En ook kerju, marjuus,
merjuus, perju, perjuut, sakker(d)ju, sakkerdejune
en suikerdju. Sapperjenne en vernoonde ontbraken
evenmin, maar de mooiste en karakteristiekste
vond ik weerlem, weerlam, weerlim en weerlemiet
'verdraaid, drommels'.
Maar in ernst, wat het Zeeuws Etymologisch
Woordenboek vooral duidelijk maakt, is dat geen
student meer de historische taalkunde van het
Nederlands mag beoefenen zonder dit woorden
boek en die andere van Frans Debrabandere te ge
bruiken als een goudmijn van oefenstof. Hier leer
je de abstracte klankwetten kennen, zie je ze als
een processie aan je voorbijtrekken. En wat de
woordgeschiedenis van het Zeeuws ook doet, is het
ritme van de vooruitgang slaan. Er klinkt een
onverwachte lokroep uit om een canon van de
woordgeschiedenis van het Nederlands samen te
stellen die er bij iedereen ingaat als Gods woord in
een ouderling. Een canon die mits overrompelend
en boeiend geschreven en met een goede verhaal
lijn de geschiedenis van onze taal adembenemend
zal vertellen. Met plaats voor de gekleurde klinkers
in het oudste Nederlandse zinnetje, met veel plaats
ook voor de woordenschat uit onze kustdialecten,
voor de woorden van het landschap en het klimaat,
128
Woorden