eland 17.2 dat kan uiteraard verschillend zijn van wat de informanten effectief gebruiken. De informant heeft immers zijn eigen beeld van dialect, regiolect en standaardtaal en de grenzen tussen die variëtei ten zijn niet altijd gemakkelijk te definiëren. Wat voor de een dialect is, kan voor een ander bijvoor beeld al regiolect zijn. Een voordeel van internetenquêtes is wel de eenvoud om een adaptieve vragenlijst te maken, waarbij de informanten alleen antwoorden moeten geven voor wat specifiek voor hen geldt. Het is ook een goedkope manier om data te verzamelen. Uit onze enquête hebben we geleerd dat bijna al onze informanten die op dit ogenblik in het zuide lijke deel van Nederland wonen, een plaatselijk dialect begrijpen. De gerapporteerde vaardigheden zijn ook hoog, maar in Brabant en in mindere mate in Zeeland spreken de jongeren duidelijk minder dialect. In Limburg heeft het dialect nog altijd een heel sterke positie. Het wordt gebruikt in een wijde waaier van situaties door de meeste Limburgers, en zelden vervallen ze tot het gebruik van regiolect, dat in Zeeland en zeker in Brabant een populair alternatief is. Jonge vrouwen - het komt dikwijls naar voren in taalonderzoek - leiden het proces van dialectverlies. De stellingen leren ons dat Limburgers en Bra banders - ook al is Brabant de provincie met het laagste dialectgebruik - vinden dat dialect iets positiefs is dat gestimuleerd moet worden. Zeeuwen spreken zich hierover minder uit. Mannen blijken ook positiever te zijn dan vrouwen en ouderen meer dan jongeren. De negatieve zienswijze is het grootst bij de jonge Brabantse vrouwen. Als we de Zeeuwse situatie bekijken, dan ziet de toekomst voor de Zeeuwse dialecten er nog goed uit. Bijna alle informanten uit ons onderzoek beweren het dialect te begrijpen en 80% van de informanten zegt het ook zelf te kunnen spreken. Degenen die het niet spreken zijn vooral Zeeuwen die dat niet willen doen. De meeste Zeeuwen spre ken echter nog graag dialect en doen dat naast het - al dan niet Zeeuws gekleurde - Standaardneder lands. De dialecten zien ze vooral als de spreektaal voor thuis en in de eigen regio, ook in de media. Er is echter relatief weinig vraag naar geschreven Zeeuws. We zien wel dat jongere Zeeuwen iets minder dialect spreken en een iets minder positieve houding ertegenover hebben dan ouderen. Maar anderzijds worden de dialecten nog altijd doorge geven aan de jongere generatie: jongeren spreken evenveel dialect met hun kinderen als ouderen dat doen. Daardoor zijn dialect en regiolect in Zeeland nog niet bedreigd. Geraadpleegde werken Belemans, R. 2002. Eindrapport over de Limburg-enquête. Leuven: De Raod veur 't Limburgs en Bureau Streektaal Nederlands-Limburg. De Vries, J.W., R. Willemyns ft P. Burger. 1993. Het verhaal van een taal. Negen eeuwen Nederlands. Amsterdam, Prometheus. Dillman, D.A. 2007. Mail and Internet Surveys - the tailored design method. Hoboken, New Jersey, John Wiley Sons. Driessen, G. 2005. "In Dutch? Usage of Dutch Regional Languages and Dialects". Language, Culture and Curriculum 18:3. 271-285. Hoppenbrouwers, C. Et G. Hoppenbrouwers 2001. De indeling van de Nederlandse streektalen: Dialecten van 156 steden en dorpen geklasseerd volgens de FFM. Assen, Van Gorcum. Rietveld, T. R. van Hout. 2006. Analysis of Variance. Mouton De Gruyter. Statistieken Nederland 2007. "Statline database." Voorburg, Statistics Netherlands. Swanenberg, J. 2006. Trots op je taal! Gruts, grootsig, freed op oe(w) dialect! 's-Hertogenbosch, Stichting het Brabants. Van Damme, M., J. de Haan, K. Kraan, T. Kwakkelstein, J. de Leede, B. Steijn, K. Tijdens. 2005. SCP-werkdocument 114, Verzonken technologie. ICTen arbeidsmarkt, Den Haag, Sociaal en Cultureel Planbureau. Oe praet jie? 61

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2008 | | pagina 27