Waterdiertjes in kleine brakke wateren 1985 1990 1995 jaar 2000 2005 Figuur 2. Het aantal soorten waterdiertjes (macrofauna) van 74 kleine brakke wateren uit gezet tegen de tijd (gegevens uit www.limnodata.nl). De getrokken reg'ressielijn is bere kend op grond van alle gege vens (gesloten en open ruiten), de onderbroken reg'ressielijn alleen op grond van de 15 watergangen en sloten (gesloten ruiten). delijk: bij de biologische beoordeling van het oppervlaktewater gebaseerd op algen, waterplan ten, bodemdieren en vissen scoort vrijwel heel Zee land slecht (Projectgroep IKS, 2004). Uitzonderin gen zijn, onder andere, delen van Walcheren en de duinen van Schouwen, die matig scoren. Let wel, dit is een beoordeling van de grote waterlichamen, niet van de sloten. Maar we mogen daarom mis schien ook niet al te hoge verwachtingen koesteren van het waterleven in de sloten. Wat de planten betreft lijkt deze verwachting te worden bevestigd: over het algemeen zijn de Zeeuwse sloten arm aan waterplanten. In de meeste sloten groeit alleen een kroos- en sterrenroosvege- tatie, waartoe behalve diverse soorten kroos ook enkele waterranonkels behoren (Van Haperen, 1984; Mooij, 1986). In de wat diepere sloten komt een schedefonteinkruidvegetatie voor die niet als erg waardevol wordt beschouwd en kenmerkend is voor brak en verontreinigd water. Er zijn wel waar devolle planten die juist kenmerkend zijn voor brakke, kleine wateren, zoals ruppiasoorten, soor ten die gelukkig nog steeds op een aantal plaatsen in Zeeland worden gevonden (Fortuin, pers. mede deling). In gebieden met relatief veel zoete sloten, zoals in Oost-Zeeuws-Vlaanderen komen duidelijk veel meer waterplanten voor (Mooij, 1986). Toch vond Weeber in 1977 opvallend veel soor ten waterdiertjes in de 32 Zeeuwse sloten en water gangen (Weeber, 1979). In die tijd waren de sloten beslist niet minder brak of voedselrijk dan nu en de gewasbeschermingsmiddelen waren toen waar schijnlijk zelfs schadelijker dan die welke nu gebruikt worden. Hij vond zelfs meer soorten dan Tramper in 31 drinkputten (Tramper, 1979), die algemeen als rijker worden beschouwd dan sloten, ook buiten Zeeland (Williams et al., 2004). Maar hieraan kunnen methodologische verschillen ten grondslag liggen, hoewel Weeber ons verzekert dat beide onderzoeken op dezelfde wijze waren opge zet. Sinds 2002 worden jaarlijks op ca. 50 plaatsen monsters genomen in sloten om de waterdiertjes te tellen (Fortuin, pers. mededeling). In overeenstem ming' met de Kromme van Remane, is het aantal soorten meestal laag, maar er komen wel soorten voor die juist kenmerkend zijn voor brakke wateren zoals allerlei soorten kleine kreeftjes, wormen, slakken en schelpen, en bijzondere insecten. Bij zonder is ook het Palingbrood, een mosdiertje dat net als koraal riffen vormt. Jammer genoeg zijn de resultaten van deze telling nog nergens beschik baar. Wel zijn in het bestand van Limnodata/Pisca- ria (www.limnodata.nl) van 74 kleine brakke wate ren in Zeeland soortentellingen beschikbaar. Deze tellingen laten een vooruitgang van het aantal soorten zien (figuur 2). Onder kleine brakke wate ren vallen ook inlagen, kreken en welen. Daarom staat in de figuur naast de regressielijn van alle kleine brakke wateren ook de lijn van alleen de watergangen en sloten. Die geeft eenzelfde beeld. Omdat dit beeld veroorzaakt kan zijn doordat in het begin van de periode toevallig op locaties geteld is met een lagere soortenrijkdom dan op het eind van de periode, heb ik de 34 locaties waarop in twee of driejaar is gemeten, apart bekeken. Dan blijkt dat het gemiddeld aantal soorten in het tweedejaar hoger is dan in het eerste, en het derde 40 Zeeuwse sloten

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2008 | | pagina 6