17.4 zou zijn. Ferdinand hield echter niet van theolo giseren en dogmatiseren: daar was hij te praktisch voor, en hij vond dat dit te frequent alleen maar tot ruzies leidde. Zijn opvattingen kon hij wel rea liseren in Humanitas, een vereniging die behoeftige dorpelingen financieel ondersteunde. Samen met zijn neef Jan behoorde hij tot de oprichters en hij was 52 jaar lang secretaris. Een nieuwe dimensie Tijdens de stille winterperiodes hield de jonge Fer dinand zich bezig met lezen en met het tekenen en maken van houtconstructies. De ontmoeting met Adriaan Walraven rond 1880 zorgde echter voor een wending. Walraven was huisarts, maar interes seerde zich eigenlijk meer voor botanie, geologie, geschiedenis en medisch onderzoek, dan voor zijn praktijk. In de schrandere boerenzoon herkende hij een vergelijkbare interesse en dit contact groeide uit tot een wederzijdse vriendschap. Walraven wees hem op het artikel van Hollestelle in het Archief van het Genootschap over het ontstaan en de geschiedenis van Noord-Beveland en zij besloten samen eenzelfde onderzoek te verrichten naar het verleden van Nieuw- en Sint Joosland en omgeving. Bovendien zou Ferdinand een kaart samenstellen waarop deze geschiedenis in beeld werd gebracht. Via zelfstudie en het assisteren van zijn vader had hij zich het vak van landmeter eigen gemaakt. Deze taak ging echter het maken van een kadastrale tekening verre te boven. Zo'n dertien jaar deden zij onderzoek in rele vante archieven, terwijl Ferdinand zich daarnaast bezighield met het cartografische ontwerp. In 1896, een jaar na het overlijden van Walraven, verscheen Geschiedenis en plaatsbeschrijving van de gemeente Nieuw- en St. Joosland, met twee platen en eene historiseh-topographische kaart, nog steeds hét standaardwerk voor dit dorp. Zij gaven niet alleen een overzicht van het verleden, maar aarzelden evenmin om hun besliste mening te geven ten aanzien van (ook toen al) veelgehoorde klachten dat vroeger alles beter was, vooral op godsdienstig, moreel en onderwijskundig gebied. Wie de archie ven bestudeert, aldus de auteurs, zal er snel achter komen dat in het verleden de opvattingen hierover niet beter, dikwijls zelfs eerder negatiever waren dan in het heden. De overzichtskaart is van groot formaat en zeer gedetailleerd. Met verschillende kleuren projec teerde Ferdinand de diverse ontwikkelingsstadia van het gebied over elkaar heen. Het Genootschap nam de drukkosten voor zijn rekening. Ongetwij feld was dit een suggestie van Walraven, die lid was sinds 1865. Het omvangrijke boek was vooral bedoeld voor dorpsgenoten. Tussentijds publiceerden de twee een artikel over de kuststreek, ook voorzien van een kaart, voor meer ontwikkelde geïnteresseerden. De beide vrienden waren zich dus zeer bewust van de deskundigheid die zij ondertussen hadden opge bouwd. Ferdinand ging de jaren daarna door met zijn onderzoek. Als resultaat daarvan verschenen in de periode 1931-1944 nog eens acht artikelen over deze regio, soms geschreven met een co auteur. Opmerkelijk is de taakverdeling tussen dr. Unger, archivaris van Middelburg', en Polderdijk bij het samenstellen van de uitgave over de Middel- burgsche Polder in 1943: Unger onderzocht het polderarchief, Polderdijk het stadsarchief. De geschriften van Ferdinand zijn nauwgezet gedocumenteerd en ook nu nog goed leesbaar, hoewel duidelijk is dat hier geen professioneel historicus de pen voert. Dit maakt zijn prestatie des te meer bewonderenswaardig'. Al vanaf zijn eerste publicatie werd zijn naam dan ook buiten de dorpsgrenzen opgemerkt. Lid van het Zeeuws Genootschap In 1897 werd Ferdinand Polderdijk benoemd tot lid van het Zeeuwsch Genootschap der Weten- schappern. Deze organisatie had de Bataafs-Franse tijd, een eeuw eerder, nauwelijks overleefd. Het Departement Middelburg' zorgde voor continuïteit en het Genootschap was dan ook van Vlissingen naar genoemde stad overgebracht. De geschiedenis werd het centrale onderwerp, vooral om te onder zoeken hoe het had kunnen gebeuren dat de Franse revolutie ook in ons land zo om zich heen had gegrepen. In de loop van de negentiende eeuw was de natiestaat en daarmee een sterker gevoel voor de eigen identiteit opgekomen. Als vanzelf had het Genootschap daardoor belangstelling voor folklore en volksgebruiken gekregen. Als rechtgeaarde Zeeuwse plattelander was Pol derdijk geïnteresseerd in volksuitingen die samen hingen met het boerenleven, en daarbij vooral in het ringrijden. Enkele predikanten die de hiermee samengaande 'misstanden' afkeurden, nam hij later dan ook flink op de korrel. F.P. Polderdijk 135

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2008 | | pagina 17