vinden met een gepaste vorm van samenwerking. Hier weet de auteur zijn studie van het leven en werk van Jona te Water echt kleur en karakter te geven met persoonlijke details, die men eerder wel eens mist. Dit is wellicht meer door onderwerp en stof gegeven dan door een tekort in aanpak: de gegevens en documenten die in de late achttiende eeuw een gebiog'rafeerde tot leven kunnen wekken zijn nu eenmaal schaars en zelfs als er persoonlijk materiaal is, gaat het al te private schuil achter minzame omgangsvormen en degelijke evenwich tigheid. Vrijheid van meningsuiting moet immers gepaard gaan met matiging en terughoudendheid. Toch zeggen persoonlijke details soms meer dan lange betogen, en ze geven aardige accenten. Zo weet de schrijver te vermelden dat Te Water in zijn gebeden niet op een minuutje keek. Als hij op zondag thuis afgehaald werd door een rijtuig en op het kasteel Westhove bij Domburg, het buitenhuis van de Van der Perres, te gast was, ging hij tijdens de middagmaaltijd voor in gebed. Dan moest het keukenpersoneel geduldig en langdurig wachten tot de dominee bij een bepaalde voorbede was om pas dan de vis in de pan te doen. Voor dominee dan het amen uitsprak was er nog tijd genoeg om de maaltijd te bereiden. De auteur heeft indrukwekkend archiefonder zoek gedaan en daarbij veel prachtig materiaal tevoorschijn gehaald, wat ook tot uiting komt in de bijlagen. Er is daarnaast een voortreffelijk noten apparaat, waarbij onder andere zichtbaar is hoe belangrijk in de loop van zijn bestaan de publica ties in het Archief van het Zeeuwsch Genootschap zijn. In de verwijzingen in deze studie vindt men talloze brieven. Helaas worden die niet al te vaak geciteerd, maar als de schrijver een primaire bron in zijn tekst opneemt begint de kroonluchter direct te branden. Zo vermeldt hij in een boeiend betoog dat Te Water bij het neerleggen van zijn tweede Leidse rectoraat in 1801 geen oratio maar een narratio hield, waarbij hij bovendien zijn publiek ook nog wat minder uitgebreid en formeel verwel komde dan gebruikelijk. Het viel niet bij iedereen in het Groot Auditorium in goede aarde: "De een toonde een gramstorig gelaat, een ander kreeg een' Jona Willem te Water (1740-1822), predikant te Haamstede (1736-1763), Veere (1763-1765) en Vlissing'en (1765-1779), pro fessor aan de Illustre School te Middelburg (1779-1785) en histo rieschrijver van Zeeland, daarna hoogleraar, in toga, met pruik. Naar een tekening van C.H. Hodges. (ZA, ZI IV 923) spotachtigen trek in 't aangezicht, een derde beg'on telkens het hoofd te schudden" (262). Wat zou er op basis van het opgedolven materiaal een mooie brievenuitgave zijn samen te stellen! In 1817 wordt de bejaarde theoloog gevraagd te poseren voor een portret als een der oudste leden van het Koninklijk Instituut van Wetenschappen, Letterkunde en Schone Kunsten - de voorganger van de Akademie van Wetenschappen. Niemand minder dan de gevierde Charles Howard Hodg'es beeldt Te Water af, zittend met pruik en toga, met de versierselen van de Nederlandse Leeuw opge speld. Hij maakt op het portret onmiskenbaar een afgematte indruk, zegt zijn biograaf terecht. In het vale licht van de vergankelijkheid wordt het boek en de beschrevene alleen maar sympathieker. Bin nenshuis werd Te Waters bewegingsvrijheid gaan deweg beperkt. Aan een vriend schrijft hij: "Wan neer ik over omtrent 32 jaren mijne boekenkassen liet verhoogen tot aan den zolder, konde ik niet denken, dat die hoogte mij nu tot last zou wezen, om kleine werken op de hoogste planken op te zoe ken" (289). De lezer leeft mee met de oude geleerde en ziet schroomvallig toe als deze het geleefde leven overziet. Van het wat opgeblazen imago dat Boekbespreking 159

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2008 | | pagina 41