Sluiting van een rooms-katholiek missaaltje, 1875. zilveren beslag van de laatste eeuwen totaal ach terhaald en diende uitsluitend om de desbetreffende bandjes te ornamenteren. Zilveren sloten en beslag op een boekje werden een statussymbool dat bij de deftige burgerkleding of streekdracht behoorde. De boekband In de zeventiende en tot ver in de achttiende eeuw werden boeken veelal ongebonden in boekhandels verkocht. De koper nam dus een stapeltje gedrukte vellen mee naar huis en zocht zelf een binder die het boek naar smaak en portemonnee inbond. Enkele handelaren hadden echter een eigen binder in hun winkel, zodat de opdracht rechtstreeks aan genomen en uitgevoerd kon worden. Er kwamen boekbandjes in omloop, die van zwart leer met pukkelstructuur (ten onrechte wel als haai aangeduid) waren vervaardigd. De plat- kern bestond uit overlangs gespleten dun hout, waarvoor 'wagenschot' met de juiste fijnheid werd gebruikt. Tezelfdertijd werden sommige boekjes in schildpad ('krettebandjesj of in geheel zilver gebonden. Vanaf het einde van de zeventiende en begin achttiende eeuw ontstonden kostbare boekbandjes van kalfsleer. Dit werd van tevoren gemarmerd en voorzien van goudstempeling in allerlei patronen, zoals kaders en ornamentjes. Daarna volgde marokijn (gelooid geitenleer) dat zich makkelijk liet kleuren in rood, groen of blauw en steviger was dan kalfsleer. In de achttiende en negentiende eeuw zijn diverse andere materi alen gebruikt voor het inbinden. Te noemen zijn boekbandjes van fluweel, zijde, paarlemoer, suède, geborduurd textiel, ivoriet (imitatie-ivoor) en zelfs van ingelegd hout. In Zeeland waren diverse boekbinders actief. Bijvoorbeeld E. Hendrikse en C.W. d'Huij, beiden gevestigd in Middelburg. De laatstgenoemde bracht in elk door hem gebonden exemplaar een etiketje aan waarop het volgende rijmpje voorkwam: "Wat 's menschen geest in woorden zegt Dient in een goeden band gelegd." Pas als een boek mooi ingebonden was, ging de koper naar de zilversmid en gaf opdracht het boek van sloten - en eventueel van beslag - te voorzien. De zilversmid Het beroep van zilversmid stond in de zeventiende en achttiende eeuw in hoog' aanzien en het was niet eenvoudig ont in deze vakgroep binnen te dringen. Strenge regels, door de gilden ingesteld, schreven voor dat een beginneling gedurende twee jaar als leerjongen bij een edelsmid moest werken. Daarna bleef hij meestal bij zijn baas werken tot er, na het afleggen van de meesterproef, een mogelijk heid was om een eigen werkplaats te beginnen en zich als meester te vestigen. Hij mocht dan in zijn atelier een vitrine plaatsen - de zogenoemde zil- 124 Zondags zilver

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2008 | | pagina 6