Een verhaal dat niet alleen (oud-)bewoners van Oud-Sabbing"e aanspreekt, maar tevens tot de ver beelding" spreekt van al degenen die het verleden van het eigen dorp willen romantiseren. Of het his torisch allemaal klopt, is echter twijfelachtig. Orale geschiedenis biedt tenslotte slechts zelden een hecht historisch fundament. De laatste drie, kleine hoofdstukken zijn thema tisch van opzet. Jan Kleinepier besteedt achtereen volgens aandacht aan Oud-Sabbinge tijdens de Tweede Wereldoorlog en de geschiedenis van molen De Haas, terwijl het laatste hoofdstuk een fotocollage is van het dorp tijdens de Watersnood ramp 1953. Het fraai vormgegeven en in hardcover uitge voerde boek voorziet ongetwijfeld in een behoefte. Zo zullen bewoners die belangstelling hebben voor de geschiedenis van het dorp en de mensen die er in de afgelopen eeuw hebben gewoond, ruim schoots aan hun trekken komen. Voor hen zal het boek dan ook zijn bedoeld. Vakhistorici daarente gen zullen er niet zoveel aan hebben. Daarvoor bevat het werk te veel feitjes en anekdotes die zon der al te veel samenhang worden gepresenteerd. Met uitzondering van het eerste hoofdstuk worden verbanden met de algemene maatschappijgeschie denis niet of nauwelijks gelegd. Verder is de opbouw wat rommelig en niet altijd even logisch. Waarom zijn geen aparte hoofdstukken ingeruimd voor monumenten als de (verdwenen) kerk en het Hoge Huis en wel voor de molen? En waarom een apart hoofdstukje over de Watersnoodramp, terwijl de betekenis hiervan voor het dorp marginaal was? Met deze kritiek zullen de meeste dorpsbewo ners echter niet zitten. Wat voor hen telt, is dat 'hun' geschiedenis is geboekstaafd. De publicatie over Oud-Sabbinge is het zoveelste bewijs dat belangstelling voor lokale geschiedenis in onze tijd meer dan ooit leeft, zeker als ze wordt beoefend door mensen uit een hechte en enthousiaste dorps gemeenschap als Oud-Sabbinge. Albert L. Kort Rinus Spruit, Zwieg Stille. Den Boer/De Ruiter, Mid delburg 2008, 144 blz-, ISBN 978-90-987-5061. 15.—. "Hij zit in z'n gemakkelijke stoel in de achterkamer bij het raam. Boven z'n hoofd bungelt een microfoontje dat ik heb vastgemaakt aan een bureaulamp. Drieëntachtig jaar is vader nu. Ik ben achtenveertig. De vader en zijn jongste zoon." Rinus Spruit nam voor zijn roman Zwieg Stille de herinneringen van zijn vader op met een cassetterecorder. Dit leverde meer dan tien bandjes op over het leven van zijn vader als rietdekker. In Zwieg Stille ver mengde hij de ervaringen van zijn vader met zijn eigen observaties. Zwieg Stille werd het Zeeuws Boekenweekgeschenk 2008, een traditie die hope lijk nog lang zal voortleven. In het eerste deel van het boek is Jan, Rinus' vader, aan het woord. In het tweede deel ligt het perspectief bij de zoon. Die tweedeling legt de nadruk op de hechte band die in ambachtsgezinnen vaak bestond tussen vader en zoon. Het verhaal begint in 1920, in Zuid-Beveland. Jan is nog een broekie en moet thuis zijn ziekelijke en vooral klagende moeder verzorgen, wanneer zijn vader en zijn twee broers, Merien en Bram, hun werk als rietdekkers doen. In korte zinnen, met fragmenten uit het Zeeuws dialect, wordt de Zeeuwse stugheid treffend weergegeven. Spruit schetst de zware eenvoud van het leven als rietdek ker kernachtig: "...hij werkt de hele week van 's morgens vroeg tot 's avonds laat in de koue en in d'n ieval." Die eenvoud en vanzelfsprekendheid van het rietdekken veranderen wanneer het viertal, vader en de drie broers (Jan mag inmiddels meehelpen), drie complete aardappelhutten moeten opzetten voor een boer in de Amsterdamse IJ-polder. Jans vader zegt toe die te bouwen, terwijl hij nog nooit een hele hut heeft gemaakt. Uit alles wordt duide lijk dat de mannen beter thuis hadden kunnen blij ven. De Randstad bevalt hen niet, de huttenbouw 44 Boekbesprekingen

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2009 | | pagina 46