samen: koper en brons komt uit de duinen, tin en lood van het strand. Wat zijn de belangrijkste onderdelen van de collectie? Ten eerste de Vroegmiddeleeuwse vondsten, die van internationale betekenis zijn. (Domburg-Walacria en Westenschouwen-Scalt- heim waren voorhavens van Dorestad). Ten tweede is er het goed gedocumenteerde aardewerk uit de Ijzertijd, dat door provinciaal archeoloog Robert van Heeringen is bewerkt. Ten derde zijn de notities van Hubregtse over het landschap van grote betekenis. Een voorbeeld daarvan is wat hij schrijft over de gaten in de voorste duinen of zee- reep, die na 1872 ontstonden. Een eerdere waar nemer telde in 1898 al 22 van die duingaten tus sen Westenschouwen en de vuurtoren. Hubregtse beschreef het Suikergat met een opening van 75 schreden (ruim 56 meter) plus een schetsje. "Hier ligt de duinenrij geheel open en vormt een breede doorgang" naar de enorme stuifvalleien in het westelijk deel van de duinen. De oude Schouwse naam trekgaeten geeft dat goed aan. Tegenwoor dig heet zoiets een gekerfde zeereep. De Kop van Schouwen onder het zand Tussen 1992 en 1994 onderzocht ondergetekende samen met archeoloog Robert van Heeringen en geoloog Bert van der Valk de duinen. "Alleen in teamverband kom je eruit", had Jan Trimpe al gezegd. Hoe verliep de duinvorming op Schouwen en welke invloed had die op de mens? Als je goed op de hoogtekaart kijkt, is te zien dat er twee keer duincomplexen naar binnen waaiden. De Eerste Duinoverstuiving kon gedateerd worden aan de hand van 8.000 scherven uit de collectie- Hubregtse en 12.000 door de Archeologische Werkgemeenschap Nederland-Den Haag verza melde exemplaren. Hiermee (ruwwandig'e kogel- pot, Paffrath, Pingsdorf, Andenne en grijsge- draaid aardewerk) werden chronologie en snelheid van de overstuiving bepaald. Aan de noordrand van de Westduinen waaide vanuit de beschadigde kust bij de handelsneder zetting Scaltheim tussen de tiende en dertiende eeuw het zand over een afstand van 5 kilometer naar binnen. In de tiende en elfde eeuw gebeurde dat met 3 meter per jaar, maar in de twaalfde eeuw wel met 25 meter per jaar, als vrijwel on begroeide loopduinen (Wanderclüne). De Tweede Duinoverstuiving tussen de zestiende en negen tiende eeuw is gedateerd met eigentijdse beschrij vingen, veldboeken en oude kaarten. In die pe riode - afgeremd door helmbeplanting - ver plaatsten de duinruggen zich gemiddeld 12,5 meter per jaar. Voor de eerste keer zijn in dit onderzoek duinruggen en duinvalleien op een eeuw nauwkeurig gedateerd. De Hollandse duinen wachten nog op een dergelijke interdisciplinaire aanpak. Literatuur F. Beekman, De Kop van Schouwen onder het zand. Duizend jaar duinvorming en duingebruik op een Zeeuws eiland, Utrecht 2007. J.S. Boersma, 'The Roman coins from the province of Zeeland', in: Berichten Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonder zoek, 1967, pp. 65-97. T. Capelle, 'Die Karolingische Funde von Schouwen', in: Neder landse Oudheden 7 (2 delen), 1978. J.A. Hubregtse, 'De Frankische nederzettingen in de duinen van Schouwen', in: Oudheidkundige Mededeelingen uit 's Rijksmuseum van Oudheden te Leiden, 1923, pp. 27-39. J.A. Trimpe Burger, 'Aantekeningen bij het legaat van de oud heidkundige J.A. Hubregtse', in: Archief, Mededelingen van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, 1994, pp. 205-223. J. Ypey, recensie van T. Capelle, 'Die Karolingische Funde von Schouwen', 1978, in: Westerheem, 1979, pp. 182-184. 102 Archeologie

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2009 | | pagina 16