dorpsgenoot boer Jan Steketee en de Goese afge scheiden dominee Cornelis van der Meulen nam hij het voortouw voor vertrek. Door oprichting van een officiële emig'ratievereniging, in navol ging' van voorbeelden uit Utrecht en Ommen, wil den ze het emigratieproces stroomlijnen. Het plan was om zich via Rotterdam en Antwerpen naar Amerika in te schepen om zich daar bij twee andere Nederlandse immigrantengroepen te voe gen die hen waren voorgegaan in het najaar van 1846 op weg naar Wisconsin.5 Na aankomst in New York moesten de plannen worden bijgesteld en kozen de leiders voor aansluiting bij de kolo nie in Michigan, omdat de meeste landverhuizers weinig geld hadden en de grond in Michigan goedkoop was en het kappen van de aanwezige bomen meteen contant geld opleverde. Zij sticht ten het dorp Zeeland, wat echter niet betekende dat Wisconsin helemaal buiten beeld was geraakt. Groepen van onderling verwante emigranten uit Zeeland en Gelderland hadden zich al in 1844 in Milwaukee gevestigd. Vijfjaar later woonden vijfhonderd Nederlanders in de stad van veertien duizend inwoners. In de buurt van deze snel groeiende stad vestigden zich andere Zeeuwen, zoals Gerardus Brandt uit Kapelle die neerstreek in Bethlehem (aanvankelijk Town Eight genoemd, twaalf kilometer ten noorden van Milwaukee), en Jan Kotvis en Pieter Lankester uit Middelburg, die terechtkwamen ten zuiden van de stad, in Franklin Prairie.6 Een groep Zeeuws-Vlamingen had zich in 1845 gevestigd in de buurt van de stad Sheboy gan in Town Thirteen, twee jaar later herdoopt tot Town Holland. De naam Oostburg die rond 1847 opduikt, geeft deze afkomst aan, hoewel er ook veel Gelderlanders neerstreken. De verwachtin gen voor de ontwikkeling van de staat waren hooggespannen. Aan de kust van het Michigan- meer groeide de bevolking het snelst, vooral door de toestroom van Duitsers. Deze ontwikkelingen waren volop aan de gang toen Jacob Quintus in de greep van de emi gratie raakte. Helemaal nieuw was het idee niet, want zijn zwager Leendert Dooge was naast schil der ook actief als agent voor landverhuizing. Dooge, die in 1838 met Jacobs zus Johanna was getrouwd en drie kleine kinderen had, nam samen met Pieter Souffrouw uit Oostburg het ini tiatief om een groep bij elkaar te krijgen. Deze Pieter, een horlogemaker, was een jaar eerder naar Wisconsin geëmigreerd en was teruggeko men om zijn moeder, twee broers en vier zusters op te halen. Op 10 juli 1847 plaatsten Dooge en Souffrouw een oproep in de Zierikzeesche Nieuwsbode om medereizigers te werven voor de tocht naar Amerika. Gegadigden moesten snel beslissen en zich binnen vijf dagen opgeven. Ze kregen een groep van tachtig personen bij elkaar met inwoners uit onder andere Axel, Oostburg", Terneuzen, Zierikzee, Bommenede en Zonne- maire. De groep bestond naast boeren en arbei ders ook uit een paar ondernemende mensen met een goede neus voor zaken. Het waren geen armen, maar mensen uit de middengroepen die in Nederland alleen neergang zagen, terwijl Ame rika leeg was en op ontwikkeling wachtte. Een van hen was Frans van Driele (1816-1900), vijf jaar ouder dan Jacob, al jong halfwees en even ondernemend. Ook hij vertrok als vrijgezelle bak kersknecht die op verschillende plaatsen in Zee land een betrekking had gehad en vervolgens nog rondreizend koopman in garen, band en boeken was geweest. Met zijn spaargeld kon hij net zijn overtocht naar Amerika bekostigen, daar moest hij verder aan de slag. Jacob Quintus had een soortgelijke ondernemende instelling en mis schien deelde hij ook Van Drieles onrust die bleek uit een rijmpje dat hij bij vertrek naar Amerika achterliet: "Frans van Driele, is onrustig in zijn ziele, En omdat hij niet is gerust, Gaat hij naar een andere kust."7 Het gezelschap vertrok op 6 augustus 1847 met het zeilschip Charles Humberston richting het Kanaal met een stevige wind. Al in de eerste nacht liep het schip op een zandbank voor de kust bij Calais. Er was niet echt sprake van levensgevaar: passerende schepen hielpen de bagage bij Calais aan land te zetten. Daar werden de onfortuinlijke landverhuizers goed opgevan gen. Ze kregen witbrood en warme melk en trok ken tien dagen later naar Le Havre om vandaar te proberen de tocht over de Atlantische Oceaan te vervolgen. Na een week konden ze aanmonsteren op het zeilschip de Robert Parker, dat hen in vijf weken naar New York bracht. Ze arriveerden er op 27 september.8 Dankzij zijn talenkennis was Jacob in een leiderspositie terechtgekomen. Hij onderhield het contact met de Franse hulpverle ners en zou ook in Amerika een bemiddelende rol bij emigratie blijven spelen. Jacob Quintus 105

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2009 | | pagina 19