weten ook. Je merkte het aan alles. De Polder was
de baas en iedereen vond dat het zo ook hoorde.
De Wilhelminapolder en Wiihelminadorp waren
een enclave, een gesloten samenleving waarbin
nen de Maatschap de lakens uitdeelde." Als
schoolhoofd diende hij afstand te nemen van het
werkvolk, dat deden de dominee en de directeur
van de Wilhelminapolder tenslotte ook. De soci
aal-democraat Hoogerland heeft zich naar eigen
zeggen van dit gebod maar weinig aangetrokken.
Albert L. Kort
Johan J. de Koning, 1A/ie zijn best doet, krasselt
niet. Het Zeeuws-Vlaamse architectenbureau L. de
Bruijne. Zeeuwse Katernen, deel 19. 48 blz, zwart-
witillustraties. [Middelburg] 2009. 14,50.
Sinds 1988 zijn er 22 Zeeuwse
Katernen verschenen, waarvan
drie delen in de serie Grote
Katernen.' De Katernen vormen
een mooie kunsthistorische reeks
waarin een boekje opengedaan
wordt over Zeeuwse kunstinsti
tuten, schilders, tekenaars, foto
grafen, musici enzovoort. Jammer genoeg zijn al
heel wat deeltjes uitverkocht.
In de reeks kleine Katernen heeft Johan de
Koning zijn sporen al verdiend. In 1991 publi
ceerde hij een korte studie van de bekende Mid
delburgse architect Arend Rothuizen. Tien jaar
later verscheen van zijn hand een publicatie over
de Vlissingse architect Piet Götzen, van wie de
gemeente Vlissingen (altijd al een afbraakbuurt
in opbouw) twee jaar geleden nog een fraai ont
werp heeft gesloopt.2
Nu is dan Zeeuws-Vlaanderen aan de beurt.
In Wie zijn best doet, krasselt niet beschrijft
Johan de Koning het ontstaan (in 1899) en de
ontwikkeling van het architectenbureau van
Levinus de Bruijne. Waarom is het de moeite
waard hier een monografie aan te wijden? In een
landelijk gebied als het neg'entiende-eeuwse en
begin twintigste-eeuwse Zeeland is het lastig een
goed beeld te krijgen van de invloed van archi
tecten op de gebouwde omgeving. Boerderijen
werden zelden door architecten vormgegeven en
in de dorpen heerste de traditie van de dorpstim
merman. Er was slechts een handjevol professio
nele architecten, vooral in de steden. Levinus de
Bruijne (1873-1955) begon op het platteland met
het verbouwen van boerderijen in plaats van
graan, en ontwikkelde zich tot veelgezocht stads
architect in Zeeuws-Vlaanderen. Zijn invloed op
het Zeeuws-Vlaamse stadsbeeld is dan ook niet
zonder belang geweest, en daarom rechtvaardigt
zijn architectuur deze beknopte studie.
Het aardige is dat Zeeuws-Vlaanderen aan het
begin van de twintigste eeuw een uitzonderlijke
positie innam in de Nederlandse bouwkunst. De
situering' pal aan de Belgische grens en de indu
striële bedrijvigheid langs het Kanaal van Gent
naar Terneuzen hadden tot resultaat dat De
Bruijne sterker gebruik maakte van de Vlaamse
Art Nouveau dan elders in Nederland het geval
was. Het streven om te decoreren was er veel
sterker dan in het sobere, Hollandse eclecticisme
van die tijd. En dankzij de industriële ontwikke
ling langs het kanaal, die vooral tot uiting kwam
in chemische bedrijvigheid, groeide er een klasse
gegoede burgers die hun rijkdom wilden tonen in
hun woonhuizen. In een tijd waarin geld en
smaak nog samengingen, leverde deze combinatie
mooie bouwkunst op. Ook in andere opzichten liet
Belgische invloed (het belang van het uiterlijke)
zich gelden in de ontwerpen van De Bruijne, die
overigens protestant was: alles werd in het werk
gesteld om een fraai beeld aan de buitenkant te
scheppen, dat zich veelal beperkte tot een voor
gevel die zich pontificaal manifesteert aan een
nieuw aangelegde kade of dorpsallee.
Levinus de Bruijne was niet alleen een
bekwaam architect met een goed ontwikkeld
esthetisch gevoel, hij was ook uitgesproken prak
tisch. Hij lag goed bij gemeentebesturen, en wist
dankzij goede persoonlijke banden met de
belangrijkste ambtenaren snel bouwvergunnin
gen te verkrijgen. Ook hield hij de bouwtijd
1 Q 52ËS i'52 •ii'BSB
118
Boekbesprekingen