De archeologische collectie van het KZGW vroeger en nu Nehalennia in en uit Domburg Leendert P. Louwe Kooijmans In 1866 verzocht Conrad Leemans, directeur van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden, de minister van Binnenlandse Zaken de Nehalennia- monumenten aan zijn museum toe te wijzen ter restauratie en bewaring. Daartoe was alle aanlei ding. Een kleine twintig jaar tevoren, om precies te zijn op 10 oktober 1848, was namelijk de blik sem ingeslagen in de kerk van Domburg, waarbij de gehele kerk door brand was verwoest, met inbegrip van de Romeinse wijaltaren, die daarin ruim tweehonderd jaar lang opgesteld waren geweest. Maar vijf stuks overleefden de brand in min of meer toonbare staat; zij werden toen samen met het Victoria-beeld tegen de buiten muur van de toren geplaatst. Alle brokstukken kwamen terecht in de tuin van onderwijzer en gemeentesecretaris Van Kesteloo en lagen daar in 1866 nog steeds. Leemans' brief leidde ertoe dat het gemeentebestuur en de ambachtsheer acuut maatregelen namen om afvoer naar Holland te voorkomen. Zij schonken de stenen aan het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen en zo werd alles naar Middelburg overgebracht. Lee mans keek op zijn neus, maar hij had al twee onbeschadigde stenen, uit de Papenbroek-verza meling", en hij kon enkele jaren later het fraaie altaar van Dacinus, de zoon van Liffio, aankopen bij de veiling van de boedel van het huis Ilpen- Dc Steenkamer in het museum van het Zeeuws Genootschap aan de Wagenaarstraat te Middelburg, foto C.W. Bauer 1894. (ZA, Zei. 111. II 687-06) 90 Archeologie

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2009 | | pagina 4