I
I
Zeemist over het Roeiershoofd
De zee,
die middag,
stroomde over de muren van de stad
en legde stilte
over de daken van de huizen
die hun tijd bevend kaatsten
tegen de grijze spiegel.
Daar,
in de krimpende ruimte
kwamen beelden
van een zoute jeugd,
de geur
van teer op touw,
van wier, van zout
dat prikte op de huid en in de ogen.
Maar
even latei-
trok de spiegel verder dicht,
de beelden
tolden grillig op het water,
de stad zonk dieper weg.
Erboven
hing een nieuwe ruimte
zonder tijd,
een nieuwe werkelijkheid.