Boekbesprekingen
Cartularium van de heren van Veere uit het
geslacht van Borsele 1282-1481, 1555, uitgegeven
door I.P. Back, P. Blom, P.A. Henderikx e.a., eind-
red. P.A. Henderikx, Verloren, Hilversum 2007.
Middeleeuwse Studies en Bronnen 109. ISBN 978-
90-8704-004-8.
De kern van dit speciale oorkon
denboek bestaat uit 220 oorkon-
den, uitgegeven naar handschrift
154 van de Gentse Universiteits
bibliotheek. In die 220 oorkonden
zijn nog negen afschriften van
oudere oorkonden opgenomen,
zodat het totaal komt op 229 stuks. Zij dateren
alle uit de periode 1282-1555. Dit handschrift is
een cartularium, een register met afschriften van
oorkonden (cartae) die door de heren van Veere
ontvangen werden. Meestal handelen zij over de
bezittingen van die heren op Walcheren en Zuid-
Beveland. Aangezien het archief van de heren
van Veere bijna compleet is verloren gegaan, was
de ontdekking van dit cartularium met afschrif
ten 173 zijn niet van elders bekend - een
gelukkige vondst. Het handschrift werd tussen
1815 en 1845 verworven door de stads- en uni
versiteitsbibliotheek van Gent, zonder dat men
precies begreep wat men nu eigenlijk gekocht
had. Het opschrift op de rug van de codex aan
gebracht in 1845 vermeldt immers Diplomatei
comitum Hollandiae (Oorkonden van de graven
van Holland). Gelukkig heeft de auteur van de
catalogus, J. de Saint-Genois, in het boek gebla
derd, want in zijn catalogus staat dat hier sprake
is van een cartularium met stukken betreffende
de bezittingen, waardigheden, privileges en vrij
stellingen (exempties) van de Van Borseles. In het
Woord Vooraf wordt verteld dat het J.C. Kort,
indertijd chartermeester bij het Algemeen Rijks
archief in Den Haag, was, die enkele specialisten
op het gebied van de Zeeuwse geschiedenis atten
deerde op het bestaan van deze codex.
Aan de editie van de oorkonden gaan een
inleiding, drie bijlagen en een lijst van afkortin
gen vooraf. De editie wordt gevolgd door een lijst
van benutte archiefinventarissen, catalogi, bron-
nenedities en literatuur, een index op aardrijks
kundige en persoonsnamen en een chronologi
sche lijst van alle in het cartularium opgenomen
oorkonden. Als u dan ook nog weet dat in de
inleiding diep wordt ingegaan op de uitwendige
materiële kenmerken, dit wil zeggen dat de vorm
en het ontstaan van de codex uitvoerig worden
beschreven, dat de erin voorkomende handschrif
ten (hand A en hand B) zijn herkend (al waren de
handen helaas niet te identificeren), dat de water
merken werden bestudeerd en beschreven, dat de
inhoud grofweg in vijf rubrieken ls onder te bren
gen, dat ook een codicologiseh onderzoek naar de
opbouw van de katernen heeft plaatsgehad (zie
bijlage 1), dan zal het niet verwonderen dat uw
recensent diep onder de indruk is geraakt van dit
staaltje vakmanschap van de vijf leden van de
werkgroep Cartularium.
Het cartularium wordt voor wat betreft het
ontstaan gedateerd op ca. 1482.
Ten behoeve van de niet in de mediëvistiek
gespecialiseerde gebruiker van dit oorkondenboek
gaan we nu wat dieper in op de inhoud van de
oorkonden.
De niet in het Latijn of Oudfrans geschoolde
gebruiker zal in een aantal gevallen zich wellicht
tevreden moeten stellen met de kopreg'esten,
beknopte samenvattingen van wat er in de desbe
treffende oorkonden aan de orde komt. De uitge
vers beperken zich, zo zeggen zij, tot de essentie
van de inhoud (p. 23). Maar ja, wat moeten we
hier nu precies onder verstaan? Hierdoor wordt
misschien licht de indruk gewekt dat de gebrui
ker genoeg zal hebben aan de data die in dit
kopregest genoemd worden. Hierin staat immers
'de essentie'. Bovendien wordt in de ene oorkonde
een stuk tekst tot de essentie gerekend en in een
andere oorkonde dezelfde tekst niet, zoals de
mededeling dat een leen zal vererven op de oud
ste zoon of bij het ontbreken van zonen op de
oudste dochter. Dit staat in het kopregest van bij
voorbeeld nrs. 2, 9 en 10b, maar niet in het
kopregest van nr. 5 (14 januari 1354), terwijl de
formule in de tekst wel voorkomt.
152
Boekbesprekingen