aal geïnteresseerd ben in de loop van de tijd
uitbouwden. In 1357 worden zij door graaf Wil
lem V beleend met 325 gemeten ambacht met de
inpolderingen die daarbij horen. In 1448 kopen
zij van hertog Filips de Goede 1343'6 gemeten en
67 roeden ambacht met toebehoren, samen met
23A gemeten tienden in de parochie Kloetinge. In
1451/1452 komen zij in het bezit van huiserven,
onder andere in het noorden van Ter Vate; in
1453 slaan zij nog een grote slag: een omgracht
kasteeltje (forticiliummet aangrenzende huis
erven, de collatierechten in het gasthuis en het
patronaatsrecht van de vicarie van Sint Agatha
in de parochiekerk van Kloetinge komen in hun
handen; in 1460 verwerven zij 50 roeden dijk,
schorren en dijkerven, onder meer gelegen tussen
de sluis van Bordelop en Goes; in 1461 kopen zij
21V2 gemet ambacht in het Noordambacht; in
1462 krijgen zij een erfelijke rente op alle roe
rende en onroerende goederen in Kloetinge van
een parochiaan; in hetzelfde jaar weten zij de
hand te leggen op een deel van de kosterij; ten
slotte kopen zij in 14-76 711 gemeten ambacht
(met ambachtsgevolg). Maar dit alles gaat ook
niet altijd van een leien dakje en de neerslag
hiervan is ook in het cartularium te vinden. In
1455 moet er bijvoorbeeld een uitspraak gedaan
worden door scheidslieden over de prebenden in
het gasthuis van Kloetinge. Daarbij wordt onder
meer vastgesteld dat het visrecht in de sluis te
Kloetinge aan Hendrik van Borsele toekomt.
We vinden ook heel andere zaken in het car
tularium. Hendrik II van Borsele, lid van de orde
van het Gulden Vlies, krijgt een rekening voor de
aalmoezen en missen die hij bevolen had bij het
kapittelfeest van de orde in Den Haag en voor het
vervaardigen van zijn wapenschild en zetel,
bestemd voor het volgende feest in Sint Omaars.
Zeeland heeft er een belangrijke bouwsteen
bij. Hierop zal het tijdvak van de veertiende en
vijftiende eeuw, zoals dat in de nieuwe geschie
denis van de provincie beschreven gaat worden,
ongetwijfeld stevig kunnen rusten.
Piet Leupen
Ton Roos en Margje Eshuis, "Op een dag zullen ze
ons vinden". Een Zeeuwse geschiedenis in Brazilië.
Uitgave ter gelegenheid van honderdvijftig jaar
Hollandse emigranten in de staat Espirito Santo,
Brazilië, Barneveld 2008. Foto's, kaarten. ISBN
978-90-8788-048-4.
Wat is de eerste gedachte die bij
je opkomt, als je een boek onder
ogen krijgt met de titel Op een
dag zullen ze ons vinden? Dat het
hier om slachtoffers van een ont
voering gaat? Of is het de nood
kreet van schipbreukelingen die
op een onbewoond eiland zijn
aangespoeld en de hoop koesteren eens te worden
ontdekt door mensen uit de 'beschaafde' wereld?
Niets van dit alles. De auteurs (sociaal-cultu
reel werkers die in 1975 door de Gereformeerde
Kerken in Nederland naar Brazilië werden uitge
zonden) hebben onderzoek gedaan naar de ruim
zevenhonderd Zeeuwen die tussen 1858 en 1862
naar Brazilië zijn geëmigreerd. In tegenstelling
tot de landverhuizers naar Noord-Amerika is aan
deze groep emigranten betrekkelijk weinig aan
dacht besteed. Komt dit omdat deze emigranten
weinig succesvol waren en er niet of nauwelijks
in zijn geslaagd in Zuid-Amerika een beter
bestaan op te bouwen? Of zijn ze aan onze aan
dacht ontsnapt omdat ze als betrekkelijk kleine
groep nauwelijks in staat zijn geweest een stem
pel te drukken op het land waar ze heengingen?
Het zijn vragen die me altijd hebben geboeid,
maar die ik helaas ook na lezing van dit boek niet
kan beantwoorden.
De schrijvers zijn overigens niet de eersten
die onderzoek naar de lotgevallen van deze
Zeeuwse emigranten doen. Integendeel, toen ik
hun verhaal las, merkte ik al snel dat een belang
rijk deel van het materiaal dat zij voor hun
onderzoek hebben gebruikt is ontleend aan de
studie van de cultureel antropoloog Frans
Buysse. Diens studie naar De Zeeuwse gemeen
schap van Holanda, Brazilië (1858-1982) ver
scheen reeds een kwarteeuw geleden en was een
Boekbesprekingen
155