Catharina Somer (kleindochter van Adriaan
Valerius).
Na zijn opleiding aan de Latijnse School ging
D'Outrein studeren in Franeker. Deze keuze werd
vooral bepaald door het feit dat Johannes vander
Waeyen (1639-1701) daar hoogleraar was. Vander
Pieter van Gunst (1659-1724), naar een schilderij van J. Boonen,
portret van Johannes d'Outrein (1660-1722), ets en gravure.
Zeeuws Archief. Zelandia Illustrata IV-0587.
Waeyen was voordien korte tijd predikant
geweest in Middelburg. Zijn overgang van de
voetiaanse naar de coccejaanse richting had,
omdat er tussen beide stromingen een gespannen
verhouding bestond, te Middelburg veel stot doen
opwaaien.-1 Het conflict was ten slotte beslecht
door prins Willem III. Vander Waeyen was samen
met zijn collega Wilhelmus Momma uit het ambt
gezet en gesommeerd de stad te verlaten. Hij was
daarna hoogleraar te Franeker geworden.
D'Outrein is door hem en diens collega, de hoog
leraar Campegius Vitringa, gevormd. In 1685, na
voltooiing van zijn studie, werd D'Outrein predi
kant te Oostzaan. Later te Franeker (1687), Arn
hem (1691), Dordrecht (1702) en Amsterdam
(1708-1722).
D'Outrein heeft meer dan vijftig publicaties
op zijn naam staan. Hij is vooral bekend gewor
den vanwege zijn prediking. Ten onrechte wordt
vaak gedacht dat die geheel bestond uit allegori
sche verklaringen. In werkelijkheid maakte hij
gebruik van emblematiek als instrument voor de
uitleg van de Bijbel. D'Outrein behoorde tot de
piëtistische predikanten binnen de coccejaanse
richting, ook wel aangeduid als de 'ernstige'
coccejanen.
Commotie
Het boek van Van Leenhof, waardoor geweldige
commotie ontstond, droeg als titel Den Hemel op
Aarden.'' Zoals gezegd reageerde een heel aantal
godgeleerden heftig op deze publicatie.6
Inhoudelijke kritiek kwam vooral van de
Amsterdamse predikant Taco Hajo van den
Honert. Naast anderen toonde hij aan dat Van
Leenhof op grote schaal had geput uit de werken
van Spinoza, zonder dat hij diens naam ver
meldde. Voor de ideeën van deze wijsgeer was
men zeer beducht. Spinozisme stond voor velen
gelijk aan atheïsme en vormde dus een uiterst
gevaarlijke bedreiging voor de gereformeerde
geloofsleer.
Hoewel Johannes d'Outrein de weerlegging
van het geruchtmakende boek wilde overlaten
aan hen die meteen al in de pen waren geklom
men, meende hij zelf toch ook niet te mogen zwij
gen. Waarschijnlijk voelde hij zich ook persoon
lijk aangevallen. Van Leenhof had in zijn Den
Hemel op Aarden er immers blijk van gegeven
een afkeer te hebben van het 'bekommerde chris
tendom'. Hij stelde: droefheid is onvolmaaktheid,
de volmaaktheid in God wil de blijdschap. Van
Leenhof vond de sombere godsdienstigheid maar
niks. Droefheid moet je ver van je houden, was
zijn devies. Naast de Heilige Schrift was het de
rede die een mens kan leiden tot 'een hemel op
aarde'.
D'Outrein daarentegen was van mening dat de
droefheid naar God een bijbelse notie is die zeer
duidelijk verwoord is in 2 Cor. 7:10 ("Want de
droefheid naar God werkt een onberouwelijke
bekering tot zaligheid; maar de droefheid der
wereld werkt den dood").
Omdat d'Outrein juist het geschrift Gods
betuiging tegen Israël gereed had voor de drukker,
besloot hij in de voorrede hiervan op de kwestie
in te gaan. Op het titelblad van het boek dat een
ander onderwerp tot inhoud heeft, liet hij vermel
den: "In de Voorreden word insonderheid de
plaats 2 Cor. VII:10 verklaard en tegen D(ominus)
"Goed rond, goed Zeeuws
15