r
WAARHEID,
HEBREEN
meelang 19.1
NOODIGE AANMERKINGEN
gereformeerde
N A
REDEN
Ober tea Hot {tien dot tot fijn Op-fcbr./t drupt,
Dc Ecnige
enz. Ofte
CHRISTELYKE KIN DER-LEER,
In XXXVI Vrapen en Aanboorden
Opgeleid en Uitgegeven door het Collegie,
Het welke men den naam geeft van
Benevens een
T<J«l
D. FREDERICUS van LEENHOF.
Door
JOHANNES D'O UTREIN
BtditMii dfi H. Eudflgelittms tn Prefejfor in dt Wufte Scbtfk
re Dordrecht.
TeDorJrechtGedrukt by JOANNES van BRAAM, BoeR.
vcrkoopcr» Oidinaiis Stads Drukker, by de Beurs. Anno 1704*
Titelblad, uit: 'Den Hemel op Aarden opgeheldert', door F. van
Leenhof, 1704. Stadsarchief en Atheneumbibliotheek Deventer,
nr H256.
oordeel/ mijn nuttig en regtzinnig boekje veroor
deelt/ en op een looze maniere verdagt maakt/
het geen in deze dagen zo dienstig is/ om te lezen
en te betragten/ om in 't vertrouwen van Gods
liefde alle swarigheden te boven te komen. Aldus
maakt zich zijne Eerw. zig ook kragtig schuldig
aan die zonde omtrent zijn amptgenoot/ die voor
Gods Kerke en de Politie zeer schadelijk is/ en
maar uitloopt tot meerdere opschuddinge/ daar
van de eenigste oorzaken bij mijne tegenpartij-
ders is/ die een onwaar en lasterlijk oordeel vel
len over mijn Schrift/ en over mijdie weete dat
ik de zuivere Godsdienst en een waar stigtelijk
leven/ en nodige Bededagen enz. zoor zeerals
iemand ter harte neme/ daar in ik door Gods
genade wel zal volharden/ en tragtenals een
regte pilaar/ door alle opgelegde lasten en
beschuldigingen.
"Van de plaats 2 Cor. 7:10 heeft zijn Eerw.
tegen mij niets zakelijks/ maar daar van kan er/
is 't nodig/ in mijn tweede deel iets voorkomen.
Mijn Hemel op aarde, blijft volkomen christelijk,
regtzinnig, en gereformeert."9
Opmerkelijk is dat Van Leenhof aan D'Outrein
het verwijt maakte dat hij hem "niet goed rond,
goed Zeeuws", maar met "fijne, opgezochte woor
den en bewegelijke spreekwijzen" gehaat pro
beerde te maken.
Dat D'Outrein op zijn beurt dit niet onweer
sproken kon laten, was te verwachten.
Een schuit een schuit noemen
In het geschrift Noodige aanmerkingen10 dat
D'Outrein kort daarna publiceerde, nam hij een
uitvoerige "na-reden" op tegen Van Leenhof
waarin hij hem van repliek diende.
Hoewel hij in twijfel had gestaan of het wel
raadzaam was Van Leenhof te antwoorden, leek
het hem uiteindelijk toch beter dat wel te doen.
De inhoud van zijn boek, dat vooral gericht was
tegen de Hebreeën," had namelijk ook betrekking
op de dwalingen waar Van Leenhof zich aan
schuldig maakte. D'Outreins betoog op bladzijde
67 is vooral interessant.
"Dat ik niet goed rond, goed Zeeuws te werk
ga, vreese ik sijne innerlijke meining niet te sijn,
maar in tegendeel, dat ik al te goed rond, goed
Zeeuws geschreven heb, met een schuit een
schuit te noemen, ende dit wanschapen kind, sijn
rechte naam te geven. Ende ik geve alle verstan
dige lieden in bedenking, of zijn Eerw. wel goed
rond, goed Zeeuws in dit laatste boeksken te werk
gaat; wanneer hij den lezer so maar wat zand in
de oogen soekt te stroojen; ende in plaats van sij-
nen tegensprekeren het hoofd te bieden, hen ont
vlied of immers hunne voorname bewijsredenen
ter zijden stelt, en op deze of gene kleinigheden
vittet; en daar in blijft hangen. En wanneer hy, in
plaats van voet bij stek te setten, en sijne gevoe
lens rond uit te belijden, en staande te houwden
of te verwerpen, deselve maar bewimpeld en sig
weder meer soekt te verbergen, dan hy in sijnen
Hemel op Aarden gedaan had. Hetgeen een ieder,
die maar eenig begrip heeft, ligt kan opmerken."
D'Outrein liet er dus geen onduidelijkheid
over bestaan hoe hij over de visie van Van Leen
hof dacht. Dat hij het nog duidelijker had kunnen
verwoorden dan hij gedaan had, is bijna onmoge
lijk. Het is daarom merkwaardig dat Van Leenhof
hem juist dit verwijt maakte. Mogelijk blijkt eruit
dat hij de kritiek niet van zijn oud-stadgenoot
had verwacht.
De verhouding tussen beide predikanten is
"Goed rond, goed Zeeuws"
17