vrouw in elkaar geslagen. Ook dat had heel wat
commotie in het dorp gegeven. Een groot aantal
mensen was voor de woning van Boeren te hoop
gelopen. De ondermeester Simon Wiskerke was op
zeker moment naar de predikant gevlucht om hem
te vertellen hoe erg het allemaal was. Hij wilde
niet meer onder één dak met zijn werkgever blij
ven. Boeren was die zondag naar de kerk geko
men, vermoedelijk om zijn diensten te vervullen,
wat merkwaardig was want hij kwam al heel lang
niet meer in de kerk. Hij zag er zeer verfomfaaid
uit. Zijn kleding was kapot, zijn gezicht en zijn
handen waren bebloed. Van den Vondel vroeg
hoe dat kwam. Dat was de schuld van zijn vrouw,
was het antwoord en zoiets gebeurde meestal
twee keer per jaar. De predikant berispte de
onderwijzer. Het gaf allemaal maar ergernis in de
gemeente, dat Boeren en zijn vrouw als kat en
hond leefden.
De ondermeester had al heel lang het koster-
en voorlezerschap waargenomen, maar op Tweede
Kerstdag 1747 was hij afwezig geweest, om zijn
ouders in het land van Goes te gaan bezoeken,
Tot ieders verbazing verscheen Boeren in de kerk
en nam plaats achter de lezenaar. Dat gaf grote
beroering in de kerk. Na afloop van de dienst
moest hij in de consistorie komen. Daar kreeg hij
te horen dat hij pas weer zijn dienst mocht waar
nemen als hij berouw had getoond voor zijn drin
ken en vechten. Boeren vertikte dat en werd in
januari 1748 opnieuw onder censuur geplaatst.
Van enig berouw was geen sprake. Hij zei niet te
zullen rusten voordat hij "er een stuk of drie
overhoop werpe" zou.
De kerkenraad zat inmiddels behoorlijk met de
kwestie in de maag, reden waarom men het con
flict aan de orde wilde stellen in de classisverga-
dering van 2 mei 1748. Op die dag konden de ver
tegenwoordigers van Colijnsplaat echter niet naar
de vergadering te Middelburg komen omdat de
wind te sterk was. Het veer tussen Kamperland
naar Veere kon niet varen. Colijnsplaat wilde een
buitengewone classisvergadering, maar die kwam
er niet. De preses van de classis berichtte dit niet
noodzakelijk te achten. Op 12 mei was Boeren in
het catechisatielokaal en hij verzocht na afloop
om in de consistorie te mogen komen, waar domi
nee Van den Vondel aanwezig was. Hij kwam,
zoals hij zei, om berouw te tonen. Wie had hem
de opdracht gegeven om berouw te tonen, was de
vraag van de dominee. Die kwam van de heren
van de classis, was het antwoord, want ook Boe
ren had kennelijk naar de classis geschreven.
Maar daar nam de predikant geen genoegen mee.
De kerkenraad stelde het probleem bij monde van
dominee Van der Wind en ouderling Cornelis
Hollestelle aan de orde in de classisvergadering
van 6 juni. Die adviseerde de kerkenraad zich te
wenden tot de magistraat om zodoende bescher
ming te vragen tegen de bedreigingen van Boe
ren. Tevens werden de overlegde stukken in han
den gesteld van de preses, dominee Van der
Wind, voor nader onderzoek. Van den Vondel
nam ook contact op met de rechterlijke autoritei
ten. De hoogbaljuw en rentmeester-generaal van
Zeeland Bewesterschelde beloofde de kerkenraad
onmiddellijk op de hoogte te stellen van eventu
ele handelingen van de meester. De preses van de
classis schreef nog diezelfde dag een brief aan de
kerkenraad waarin hij meedeelde dat de hoogbal
juw Boeren al bij zich had geroepen en hem mon
deling had bestraft. Het gerecht had hem de
opdracht gegeven om aan de kerkenraad vergiffe
nis te vragen. Daarmee was de zaak voor de
gerechtelijke instanties afgedaan. Mocht Boeren
wederom in de fout gaan, dan moest de kerken
raad de zaak opnieuw aanhangig maken.
Boeren werd bij thuiskomst van de dominee
op 7 juni onmiddellijk bij de kerkenraad geroe
pen. Hij werd ervan beschuldigd met Pinksteren
volslagen dronken te zijn geweest. De meester
ontkende categorisch. Hij kreeg ook de beschuldi
ging te horen dat hij op de laatste zondag aan de
kerkgangers die de kerk uitkwamen, had
gevraagd: "Menschen weet gij niet wat in Matth.
6:33 staat? Hoe zijt gij zo nieuwsgierig dat nu te
horen. Dat hebben wij al zeventhienhonderd jaar
gehoord." De kerkenraad was niet te spreken
geweest over de actie van de meester en vroeg
hem waarom hij niet meer in de kerk kwam. Boe
ren antwoordde er niets meer te zoeken te heb
ben. Van den Vondel gaf te kennen dat dat ant
woord niet zou leiden tot het opheffen van de
censuur. Boeren antwoordde: "Dat kan ik niet
helpen, gijlieden hebt altijd wat tegen mij, gelijk
voorleden jaar hebbe ik tot een boete 10 Pond
onregtveerdig moeten geven." De predikant
bestreed de onrechtvaardigheid van het toen door
de rechtbank opgelegde vonnis. De meester had
namelijk gedreigd om Van den Vondel dood te
schieten. Maar Boeren vond dat de kerkenraad
hem een boete had moeten opleggen van een paar
Tumultueus leven
23