Afrika
Amerika
Overzichtskaart van de driehoekshandel. Ruud Paesie, 2010.
ling zijn om op basis hiervan het aantal door
Nederlanders uit Afrika geëxporteerde slaven op
600 duizend te schatten. Het Nederlandse aandeel
in de trans-Atlantische slavenhandel schommelt
daarmee rond de vijf procent.
De Eerste WIC
Op 3 juni 1621 verleenden de Staten-Generaal het
octrooi of handelsmonopolie aan de West-Indi
sche Compagnie (WIC). Daarmee verwierf de
organisatie voor een vastgestelde periode het
alleenrecht op de scheepvaart en handel in het
Atlantisch gebied. Alle particuliere rederijen voor
de handel op West-Afrika werden vanaf dat
moment officieel ontbonden. Door de uiterst
moeilijke kapitaalverwerving zou het nog twee
jaar duren voordat de WIC de Atlantische handel
daadwerkelijk kon overnemen. In 1647 liep het
eerste octrooi af en werd het onveranderde han
delsmonopolie voor een tweede periode verlengd.
Toen die in 1671 ten einde liep, ontstonden pro
blemen rond de octrooiverlenging. De Compagnie
ging gebukt onder zware schulden en zocht naar
stig naar een oplossing om uit de financiële
impasse te geraken. Daar is ze niet in geslaagd.
Na enkele korte octrooiverlengingen werd de WIC
in 1674 ontbonden en maakte zij plaats voor een
nieuwe compagnie. Nog in datzelfde jaar werd de
Tweede WIC opgericht.
Zowel de Eerste als de Tweede Compagnie was
een samenwerkingsverband tussen vijf verschil
lende kamers. De inspraak, verantwoordelijkheid
en verdeling van inkomsten tussen de kamers
werd bepaald door het belegd kapitaal van de
aandeelhouders. De kamer Amsterdam was de
grootste, gevolgd door de kamer Zeeland. Volgens
de negensleutel nam Amsterdam vier negende
deel van de scheepsuitredingen voor haar reke
ning. De kamer Zeeland had een verplichting van
twee negende, gevolgd door de kamers Maze,
Noorderkwartier en Stad en Lande met ieder een
negende deel. Het bestuur van de afzonderlijke
kamers was in handen van bewindhebbers. Voor
Zeeuwen en de slavenhandel