Zeeland 19.1
ning komen. Maar de praktijk wees anders uit.
Door de toenemende Zeeuwse smokkelhandel op
Afrika was de W1C genoodzaakt maatregelen te
nemen. Een daarvan behelsde de uitreding van
kostbare kruisers die op de West-Afrikaanse kust
op lorrendraaiers moesten patrouilleren. De
kamer Zeeland heeft geen enkele kruiser uitge
rust. Daar was een reden voor. Onder bewindheb
bers werd namelijk openlijk getwijfeld aan de
loyaliteit van de aangestelde Zeeuwse officieren
als het op de bestrijding van de smokkelhandel
aankwam, bang dat de Zeeuwse officieren de lor
rendraaiers kenden en daardoor het compagnie-
belang uit oog zouden verliezen. Zwaarwegende
redenen dus om de Zeeuwse kamer niet in het
toerbeurtsysteem van compagniekruisers op te
nemen.21
De uitreding van kruisers werd daardoor een
voornamelijk Amsterdamse aangelegenheid.
Omdat de Amsterdamse kamer daardoor extra
werd belast, kregen de andere kamers een groter
aandeel in de goederen- en slavenhandel. Uit het
overzicht van compagnieschepen, opgesteld door
Henk den Heijer, blijkt dat de Zeeuwse kamer
geen 22 maar 29 procent van de slavenschepen
heeft uitgereed. Daarmee zijn naar schatting
ongeveer 53 duizend slaven vervoerd.22 Zie het
overzicht van slavenexport elders in dit artikel.
Slavenhandel lorrendraaiers
Aan het begin van de zeventiende eeuw waren
Zeeuwse kooplieden sterk gekant tegen vrijhandel
binnen het octrooigebied van de W1C. De Com
pagnie bezat in het Zeeuwse gewest een breed
maatschappelijk draagvlak met veel kleine aan
deelhouders, en alleen door behoud van het han
delsmonopolie op West-Afrika waren zij verze
kerd van een vast aandeel.23 De verschuiving van
een monopolie- naar een vrijhandelspolitiek, die
zich halverwege de zeventiende eeuw in Zeeland
heeft voltrokken, kan het best verklaard worden
door de economische achteruitgang van het
gewest. De Zeeuwen hadden vanaf de zestiende
eeuw al een zekere reputatie opgebouwd op het
terrein van de risicovolle scheepvaart, zoals de
kaapvaart. Maar toen men na de Vrede van Mun
ster in 1648 moest overschakelen van kaapvaart
naar reguliere handelsvaart, stagneerde de eco
nomie. Bovendien werd deze stagnatie in Zeeland
nog nijpender gevoeld dan in Holland, omdat de
handel zich naar Vlaamse zeehavens had ver
plaatst. Dit proces, waarbij Zeeuwse kooplieden
afwisselend in kaap- en koopvaart investeerden,
zou zich in de daaropvolgende decennia voortzet
ten. Maar gedurende de zeventiende eeuw verliep
de omschakeling naar de koopvaart steeds moei
zamer, omdat de Zeeuwse kooplieden het in toe
nemende mate moesten afleggen tegen Hollandse
concurrenten. Zo zag Middelburg in 1660 bij
voorbeeld zijn wijnstapel, de eens zo belangrijke
economische pijler van de stad, overgaan in Hol
landse handen.24
Tussenhandel
ln tegenstelling tot de WIC, waar schepen voor
een retour- of driehoeksreis werden uitgerust,
handelden lorrendraaiers in zowel goederen als
slaven. De schippers beperkten zich dan niet
alleen tot de inkoop van Afrikaanse producten,
maar kochten ook slaven in. Deze waren veelal
bestemd voor de tussenhandel en werden op een
later tijdstip verkocht aan bijvoorbeeld Portugese
Hoscit
7