ditie met struisvogels en hoefijzers en ten tweede een reden om dit motief op gevelstenen af te beel den. Kort nadat het thema van de ijzeretende struisvogel weer ingang had gekregen, versche nen in middeleeuwse handschriften de eerste afbeeldingen van de vogel met een hoefijzer in de bek. Een enkel exemplaar klemt een sleutel, een ijzeren pin of een grote spijker in zijn snavel, maar die kunnen in aantal lang niet op tegen de almaar groeiende stoet struisen met hoefijzers. Daarnaast blijven overigens ook vogels voorko men zonder enig attribuut, vaak afgebeeld bij het nest met eieren waarvan ze hel uitbroeden aan de zon overlaten. Men kan zich afvragen waarom juist voor een hoefijzer gekozen is. Geen enkele tekst refereert speciaal aan dit ijzeren object als voedsel voor het dier, dus daarin kan de verklaring niet wor den gezocht. De meest voor de hand liggende oplossing is dat het woord voor ijzer in het alge meen en voor hoefijzer in het bijzonder in het middeleeuws Latijn en in de meeste volkstalen hetzelfde is. Men duidde een hoefijzer eenvoudig met ferrum, ijzer aan, zonder verdere toevoegin gen. Associatief waren ijzer als stof en een ijzer als concreet voorwerp dus ten nauwste verbonden door het gebruik van dit ene woord voor beide. Daarnaast speelde waarschijnlijk mee dat hoef ijzers picturale voordelen hadden: door hun specifieke vorm waren ze gemakkelijk af te beelden en tegelijk direct herkenbaar. Hoe dit ook zij, het succes van het beeldmotief was groot. De vroegste afbeeldingen zullen heb ben gediend ter illustratie van de natuurencyclo- pedieën waarin de struis voor het eerst als ijzer eter werd opgevoerd. Aanvankelijk waren dat louter Latijnse teksten, maar nog in de dertiende eeuw drong de voorstelling samen met het idee ook al door in bewerkingen van die encyclope dieën in de volkstalen. In de middelnederlandse literatuur is de klassieke tekst op dit gebied Jacob van Maerlants Der Naturen Bloeine, dat rond 1270 tot stand kwam en waarvan zeven verluchte handschriften zijn overgeleverd, meest uit de veertiende eeuw. Nog in de dertiende eeuw drongen struisen met hoefijzers ook door in teksten waarin de eet gewoonten van het dier helemaal niet behandeld werden, zoals in de meeste bestiaria. En weldra paradeerden de met hoefijzers uitgeruste dieren ook door de marginalia van menig handschrift zonder überhaupt nog met de tekst in verbinding te staan. Dat vormt een duidelijke aanwijzing dat het attribuut vrij snel een vanzelfsprekend karak ter kreeg. Uiteraard droegen al deze afbeeldingen op hun beurt weer bij tot de algemene verbreiding van het idee van de vogel als ijzervreter. Met de boekdrukkunst werd in de tweede helft van de vijftiende eeuw een volgende stap gezet in de popularisering van het beeldthema. De geringe mate van naturalisme valt, ook bij deze latere representanten, dadelijk op. Weliswaar hadden inmiddels de eerste renaissancistische kunstenaars veel beter gelijkende afbeeldingen van de vogel gemaakt, maar nog tot een eind in de zestiende eeuw domineerden plompe hoender en roofvogelachtigen de voorstelling van de doorsnee Europeaan als het om struisvogels ging. Dr. Oudemans zou bij het aanschouwen van die wonderlijke avifauna zijn ideeën over de Veerse steen stellig hebben bijgesteld: eigenaardige bek ken en zwaargebouwde poten bij de vleet! Het is duidelijk dat we met deze afbeeldingen verwan ten van zijn pseudo-dodo te pakken hebben. Wel licht zal het ooit nog lukken om het exacte voor beeld te vinden waarnaar de onbekende beeld houwer zijn struisvogel gehakt heeft. Het kan echter ook goed zijn dat hij, voortbordurend op de bestaande beeldtraditie, zijn eigen variant van de vogel getekend en gehouwen heeft. Struisvogels en gevelstenen Resteert nog de vraag hoe struisvogels met hoef ijzers de overstap van handschriften en boeken naar gevelstenen hebben gemaakt. Het meervoud is hier op zijn plaats, want de Veerse steen is wel veruit de oudste met deze voorstelling maar zeker niet de enige. De inventarisatie van wat er nog over is aan gevelstenen, een fractie overigens van wat er ooit geweest is, is nog niet compleet, maar bij de huidige stand van zaken kunnen er toch verscheidene worden opgespoord: drie uit de eer ste helft van de zeventiende eeuw, in Edam, Amsterdam en Delfshaven, en twee uit de acht tiende eeuw, beide in Amsterdam.24 Al deze gevelstenen waren uiteraard merktekens van huizen die naar de struisvogel waren vernoemd. Een hoefijzer vormde daarbij geen noodzakelijk element. Er komen ook gevelstenen met struis vogels zonder dat attribuut voor. 54 Een vreemde vogel in Veere

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2010 | | pagina 16