dal monsieur Denys tot Commissaire de Police de
la Ville de Goes was benoemd. Hij kreeg de lei
ding over een tweetal politieagenten, Pieter van
lersel en Anthonie Borée, die in januari van dat
jaar in die functie waren benoemd.
Lang bestond het commissariaat in Goes ove-
W. Wolfcrs (1820-1887), vanaf 1853 politieagent te Goes.
Gemeentearchief Goes, Fotoatlas.
rigens niet. Reeds in 1813, onmiddellijk na het
vertrek van de Fransen, werd het afgeschaft. De
twee agenten van politie kwamen rechtstreeks
onder de burgemeester te staan.
Lastige dienders
Veel plezier beleefde het stadsbestuur niet aan
zijn dienders. Van het begin afwas het duidelijk
dat geen van beide agenten voor zijn taak was
berekend. Zo werd Borée reeds in februari 1814
ruim een maand geschorst wegens verregaand
plichtsverzuim.
Driejaar later werden Borée en zijn collega J.
Loobeek op het matje geroepen "nopens de verre
gaande onachtzaamheid, onbehoorlijke handelin
gen en nalatigheid in het nakomen en uitvoeren
van ontvange bevelen". Dat de burgemeester niet
tot een definitief ontslag besloot, had misschien
meer te maken met de spijtbetuiging van Loobeek
dan met een geloof in diens kundigheid. In een
brief aan de stedelijke raad verzocht de agent "dat
het hun Edele Achtbaare mogen behaagen om
hem suppliant in zijne bediening als Agent van
Politie wederom te herstellen, beloovende zig te
zullen gedraagen volgens zijn Eed en Pligt".
Of dit laatste gebeurde is niet erg waarschijn
lijk. In 1828, bij de behandeling van de begroting,
klaagde het stadsbestuur opnieuw luidkeels over
de agenten. "Deze Vergadering is", zo lezen we in
de notulen van de raadsvergadering, "ten hoog-
sten ontevreden over de weinige activiteit welke
zij in de uitoeffening van hunne bediening betoo-
nen, en over de in het oog loopende onverschil
ligheid, waarmede zij hunne functien waarne
men." Bovendien moesten de autoriteiten tot hun
ongenoegen constateren dat de agenten zich zel
den of nooit in "de hun van Stads wege verkrege
uniforme kleeding vertoonden". De raad waar
schuwde beide agenten dan ook "om, voortaan
hunne bediening met ijver en nauwgezetheid
waartenemen en zich nimmer in het openbaar te
vertoonen dan in de voor hen bepaalde en hunne
functien aantoonende kleeding en wapenrusting".
Of een dergelijke waarschuwing enig effect
sorteerde, is de vraag. Het kleine aantal politie
agenten, de geringe eisen die aan het ambt wer
den gesteld, het ontbreken van dagelijkse leiding
én van een duidelijke taakomschrijving: al deze
factoren stonden een efficiënt functioneren van
de politiemacht in de weg.
Het hierboven beschreven kermisoproer
bracht dit duidelijk aan het licht. De politie was
niet voor haar taak berekend en de autoriteiten
waren gedwongen de hulp van het leger in te
schakelen. Gelukkig waren ze niet met de solda
ten die, afkomstig uit Fort Bath, in augustus 1833
in Goes arriveerden en daar tot begin 1834 wer
den ingekwartierd. Reeds een maand na hun
komst pleitte de Goese officier van justitie De
Backer voor hun vertrek. In een brief aan de gou
verneur schreef hij: "Hoezeer ik nu nog erkennen
moet, dat den haat jegens den Heer Mirandolle
geenszints is verminderd, ja, dat dezelve bij de
geheele burgerij eer toe- dan afgenomen is, daar
60
Dienders van Goes