men de inlegering der militairen ook als zijn werk
beschouwd, zoo worde ik toch genoopt te verkla
ren, dat ik geene geldende reden kan aanvoeren,
waarom het verblijf der alhier aanwezige mili
taire magt behoort te worden verlengd." De gou
verneur voelde hier echter bitter weinig voor en
wees erop dat "de voortdurende tegenwoordigheid
van Militairen in Goes, noodzakelijk" was, al was
het alleen maar "voor de veiligheid van het Kan
toor van den Heer Agent van den Algemeenen
Rijkkassier, hetwelk bij den wanorden van den 10
Augustus J1 zeer zoude zijn bedreigd geworden".
Het stadsbestuur van Goes dacht echter aan de
centen en schreef de provincie in november 1833
dat "het behoud van het Militair Detachement in
deze stad niet noodzakelijk is, maar thans alleen
verstrekt tot last en bezwaar van de Ingezetenen".
De soldaten zouden pas in januari 1834 de stad
verlaten.
Het stadsbestuur besefte dat een verbetering
van het politieapparaat noodzakelijk was. Een
eerste stap hiertoe werd in 1834 gezet met de
aanstelling van een commissaris van politie.
In januari van dat jaar liet Goes koning Wil
lem I weten dat "sedert eenige Jaren, zich binnen
deze Stad de behoefte heeft doen gevoelen, van
een Commissariaat van Politie, ten einde met
meerder naauwgezetheid en klem te kunnen
waken voor de handhaving van orde, en voor
eene geregelde en stipte naleving van de alge-
meene wetten en bijzondere mitsgaders Plaatse
lijke verordeningen". Geldgebrek had het stadsbe
stuur er tot dan toe steeds van weerhouden een
dergelijk verzoek te doen. Nu de soldaten uit Fort
Bath de gemeente hadden verlaten, was er geld
over en daarom verzocht het stadsbestuur koning
Willem I om goedkeuring voor de aanstelling van
een politiecommissaris. Drie kandidaten stonden
op de lijst van voordracht. De keuze viel op de
50-jarige winkelier Frans Bakker. In juli 1834
werd hij tegen een jaarwedde van 500,- tot
commissaris aangesteld.
De aanstelling van een commissaris was ech
ter geen garantie voor een kwalitatieve verbete
ring van de politiemacht. Dit bleek overduidelijk
in 1845, toen de agenten Loobeek en David Ver-
eeke op het matje werden geroepen, omdat zij
"zich bij vernieuwing aan plichtverzuim in de
waarneming van hunne functien hebben schuldig
gemaakt en laatstgemelden daar en boven, zich
aan verregaande dronkenschap overgeeft". Kwam
Xoy. 'X& Attr>.
tiirym»*/Ur- m, uSLAa&tt#*/ 'A Atbu>Lrv yjxc/
éy* U- uAju/L A^n f/ty/i, UMAjvr-ift un,
A-r my in, AA ryitar* Ai y
V n-y.uyrn iU i,,L oa/ -
i/r cl ri> Jy,v
U*yu/t oru.xf'. I, niycn", uruti
-Ac rit -"in Molletc.
■Cj
Briefje van politieagent D. Vreeke uit 1835, waarin hij ver
klaart te kunnen schrijven. Gemeentearchief Goes, Archief
Stad Goes.
Loobeek er met een schorsing van zes maanden
vanaf, Vereeke moest zijn biezen pakken. De
vacature was snel vervuld. Maar liefst 35 mensen
hadden gesolliciteerd naar de baan van politie
agent. Het merendeel van de sollicitanten was
arbeider, ambachtsman of winkelier. Velen gaven
in hun sollicitatiebrief toe dat het hun in eerste
instantie om de centen ging. Zo schreef J.E. de
Joode, brievenbesteller van beroep, dat zijn hui
dige baan hem te weinig opleverde "tot zijn
onderhoud en dat van zijn gezin" en dat hij
daarom graag politieagent wilde worden. Van de
300,- die een politieagent in Goes rond 1845
verdiende, kon hij als postbode alleen maar dro
men.
Als het aan commissaris Bakker lag, moest
ook agent Loobeek zo spoedig mogelijk worden
ontslagen. In een brief aan het stadsbestuur
schreef Bakker dat Loobeek "welke sedert 1 Octo
ber 1811 in dienst is gesteld, uit hoofde van ver
minderde ligchaamskrachten, van tijd tot tijd,
minder geschikt word, om bij ongunstig weder,
en des nachts als wanneer er policiedienst moet
verzocht worden, behulpzaam te zijn". Loobeek
zelf voelde ook wel voor ontslag, omdat hij, zo
had hij de commissaris verteld, "den dienst zoo
als vroeger, niet meer konde waarnemen". Aange
zien het echter "voor een oud ambtenaar, die de
stad nu reeds vijfendertig Jaren had gediend, zeer
verdrietig en bedroevend was, om van zijnen post
te worden ontzet", was het voor Loobeek belang
rijk dat hij eervol werd ontslagen en dat hij op
een pensioen kon rekenen. Eervol ontslag zou
hem naar eigen zeggen "minder aan de verach
ting der menschen blootstellen" en een pensioen
betekende dat hij "als vader van een talrijk gezin
den ouden dag ook geruster tegemoet kan zien".
De gemeenteraad ging akkoord. Op grond van
Dienders van Goes
61